Тексты и комментарии
De reus van Spaarnwoude
Onder de rok van[1]
Haarlem[2]
ligt[3]
aan het Spaarne[4] het kleine
dorpje[5]
Spaarn-woude[6].
Vele eeuwen her[7]
woonde[8]
daar een man van reusachtige gestalte[9]
en daar-mee[10] evenredige
spierkracht. Hij heette[11]
Klaas van Kijten.
Het[12]
gebeurde eens bij het vallen van[13]
de avond, dat enige[14]
dorpelingen na het beëindigen[15]
van hun[16]
dagtaak op het marktpleintje[17]
met elkaar[18] stonden te
praten[19].
In hun midden[20] bevond zich[21]
Klaas, natuurlijk ver boven hen uitstekend[22].
Hij was[23]
die avond[24] het middelpunt
hunner[25]
belangstelling. Men[26]
roemde zijn[27] lichaamskracht
en een boer vroeg[28]
Klaas bij hem[29] in dienst te
treden[30]
voor het werk op de akker. Hij voegde eraan[31]
toe: «Klaas, jij zou mij[32]
vier werklieden[33] uitsparen[34]».
Verontwaardigd[35] wees Klaas het
voorstel af[36], ofschoon hij
zelf maar een klein stukje land had[37]
en met de visvangst maar weinig verdiende.
Een boer raadde hem aan, dienst te nemen in een
huurleger: hij zou dan veel kunnen verdienen[38].
Maar Klaas antwoordde, dat hij de oorlog verafschuwde en alleen ten strijde zou
trekken[39],
als de graaf hem voor de krijgsdienst had opgeroepen[40].
Een derde dorpeling bood Klaas
aan[41],
hem in een schuit rond te voeren door de steden[42]
en de dorpen, om iedereen tegen betaling[43]
van een stuiver in staat te stellen[44],
zijn reusachtige gestalte en de kracht van zijn spieren te bewonderen. Maar
Klaas voelde er zich door[45]
gegriefd[46], dat iemand
hem zoiets[47] in ernst[48]
durfde[49]
voorstellen. Doch plotseling stokt het gesprek[50]
want een snerpende[51]
kreet weerklinkt over het pleintje. En men hoort roepen[52].
«Vlucht[53],
vlucht, de stier van Bart Amse is los[54]!»
De dorpelingen zoeken ijlings een goed heenkomen[55].
Slechts twee blijven staan[56]:
Klaas van Kijten en een arme vrouw. Het kindje, dat zij op haar[57]
arm had, houdt zij krampachtig tegen zich aangedrukt[58].
Maar stokstijf[59] blijft zij
staan; zij lijkt van schrik verbijsterd[60].
En wanneer zij ten slotte[61]
tot bezinning komt[62]
en ook wil vluchten, is[63]
de woest brullende stier al in haar onmiddellijke nabijheid. Zij ziet in
doodsangst, hoe het dier reeds de kop buigt om toe te stoten. Maar nu stort
Klaas van Kijten zich tussen haar[64]
en de stier. Hij grijpt de horens[65]
en met zijn geweldige kracht brengt hij het dier tot staan[66]
en houdt het in bedwang[67].
Dan komen van alle kanten de mannen uit hun schuilhoeken te voorschijn[68]
en in korte tijd is de stier met sterke touwen aan voor- en achterpoten[69]
gebonden[70].
Met tranen in de ogen dankt de
moeder Klaas voor de redding. En als ze[71]
geheel van de schrik bekomen is[72],
zegt ze: «Ga je mee[73]
naar mijn huis, ik heb nog een paar[74]
verse tarwebroden voor je[75]».
Doch Klaas bedankt; hij weet, dat het vrouwtje het nog armer heeft[76]
dan hijzelf[77] en hij zegt:
«Dat ik jou[78] en de kleine[79]
heb kunnen redden[80],
is voor mij zo’n[81] grote
voldoening, dat ik geen beloning wil aannemen».
Zo toonde de Reus van
Spaarnwoude wederom, dat hij ook groot van ziel[82]
was.
Multatuli[83]
(Uit het Zeventiende
Hoofdstuk)
Saïdjah was reeds vijftien jaar, toen
zijn vader naar Buitenzorg vertrok[84].
Hij had deze[85] met daarheen
vergezeld omdat hij grote plannen in zijn gemoed omdroeg[86].
Men had hem gezegd dat er te Batavia zoveel heren waren die in Bendies reden[87],
en dat er dus misschien voor hem een dienst zou te vinden zijn als
bendiejongen, waartoe[88]
men gewoonlijk iemand kiest, die nog jong is en onvolwassen, om niet door te
veel zwaarte achter op het tweewielig rijtuig, ’t evenwicht te breken[89].
Er was, had men hem verzekerd, bij goed gedrag veel te winnen in zodanige
bediening. Misschien zelfs zou hij op deze wijze[90]
binnen drie jaren geld kunnen oversparen, genoeg om twee buffels te kopen. Dit
vooruitzicht lachte hem toe. Met fieren tred zoals iemand gaat die grote zaken
in den zin heeft[91], trad hij na
’t vertrek zijns vaders bij Adinda[92]
binnen, en deelde haar zijn plan mede.
- Denk eens, zeide hij[93],
als ik wederkom zullen wij oud genoeg zijn om te trouwen, en we zullen twee
buffels hebben!
- Heel goed, Saïdjah! Ik wil
gaarne met je trouwen als je terugkomt.
Ik zal spinnen, en sarongs en slendangs[94]
weven, en batikken[95],
en heel vlijtig zijn al dien tijd[96].
- O, ik geloof je, Adinda! Maar...
als ik je getrouwd vind?
- Saïdjah, je weet immers wel
dat ik met niemand trouwen zal. Mijn vader heeft me toegezegd aan uw vader.
- En jijzelf[97]?
- Ik zal trouwen met u, wees daar
zeker van[98]!
- Als ik terugkom, zal ik roepen
in de verte...
- Wie zal dat horen, als we rijst
stampen in ’t dorp?
- Dat is waar. Maar Adinda... o
ja, dit is beter: wacht me bij het djatibos, onder den ketapen[99]
waar je mij de melatti[100]
hebt gegeven.
- Maar, Saïdjah, hoe kan ik
weten wanneer ik moet heengaan om je te wachten bij de ketapen?
Saïdjah bedach zich een
ogenblik, en zeide:
-Tel de manen. Ik zal uitblijven
driemaal twaalf manen... deze maan rekent
niet mee. Zie, Adinda, kerf een streep in je rijstblok[101]
bij elke nieuwe maan. Als je driemaal twaalf strepen hebt ingesneden, zal ik
den dag, die daarop volgt[102],
aankomen onder den ketapen. Beloof je, dáár te zijn?
- Ja, Saïdjah! Ik zal onder
den ketapen bij het djatibos wezen[103]
als je terugkomt.
Nu scheurde Saïdjah een
strook van zijn blauwen hoofddoek, die zeer versleten was, en hij gaf[104]
dat stukje aan Adinda, dat ze ’t bewaren zou als een pand. En toen verliet[105]
hij haar en Badoer.
Saïdjah kwam te Batavia aan.
Hij verzocht[106]
een heer hem in dienst te nemen, hetgeen[107]
die heer terstond deed[108]
omdat hij Saïdjah niet verstond. Want te Batavia heeft men gaarne
bedienden die nog geen Maleis spreken en dus nog niet zo bedorven zijn als
anderen die langer in aanraking waren met Europese beschaving. Saïdjah
leerde spoedig Maleis, maar paste braaf op want hij dacht[109]
altijd aan de twee buffels die hij kopen wilde, en aan Adinda. Hij werd groot
en sterk omdat hij alle dagen at[110],
wat te Badoer niet altijd wezen kon[111].
Hij was bemind[112]
in den stal, en zou zeker niet afgewezen zijn[113]
als hij de dochter van de koetsier ten huwelijk gevraagd had[114].
Zijn heer zelf hield zoveel van Saïdjah[115],
dat deze spoedig werd verheven tot[116]
huisbediende. Men verhoogde zijn loon, en gaf hem bovendien gedurig geschenken,
omdat men zo bijzonder tevreden was over zijn diensten.
Maar men vond[117]
Saïdjah ondankbaar toen hij, na bijna drie jaren dienst, zijn ontslag
vroeg en om een bewijs verzocht dat hij zich goed gedragen had. Men kon hem dit
echter niet weigeren, en Saïdjah ging met een vrolijk hart op reis[118].
Eindelijk zag hij den ketapan. Of
liever[119] hij zag een donkere plek die veel sterren bedekte voor
zijn oog. Dat moest[120] het Djatibos wezen, bij den boom waar hij Adinda zou
weerzien, den volgenden dag na 't opgaan[121] van de zon. Hij zocht in het duister, en betastte vele
stammen. Weldra vond hij een bekende oneffenheid aan de zuidzijde van een
boom,en hij legde den vinger in een gleuf die Si-Panteh daarin gehakt had met
zijn parang[122] om de pontia-nak[123] te bezweren die schuld had aan de tandpijn van Panteh's
moeder, kort voor de geboorte van zijn broertje. Dat was de ketapan dien hij
zocht.
Hij zette zich neder aan den voet van den
boom, en zag op naar de sterren. En als er een verschoot[124], nam hij dit aan als een groet bij zijn wederkomst te
Badoer. En hij dacht er aan, of [125] Adinda nu slapen zou? En of ze wel goed de manen had
ingesneden in haar rijstblok? Het zou hem zo smarten wanneer zij een maan had
overgeslagen[126] , alsof 't niet genoeg ware[127]... zesendertig! En ook vroeg hij zich, wie er toch wel
wonen zou in zijns vaders huis? En zijn jeugd kwam hem voor den geest[128], en zijne moeder, en hoe die buffel hem had gered van
den tijger, en hij bepeinsde wat er toch zou geworden zijn[129] van Adinda als die buffel minder trouw ware geweest?
Hij lette zeer op het dalen van de sterren
in 't westen, en bij elke ster die aan de kim verdween[130], berekende hij hoe de zon weer iets nader was aan haren
opgang[131] in het oosten, en hoeveel nader hijzelf aan 't weerzien
van Adinda.
Want nog was de zon niet opgegaan, nog had
het oog van den dag geen blik geworpen[132] op de vlakte. Wel[133] verbleekten de sterren daar omhoog, beschaamd dat er
spoedig een eind komen zou aan haar heerschappij[134]...
wel
vloeiden er
vreemde kleuren over de toppen der bergen, die donkerder[135]
schenen naarmate ze scherper afstaken op lichteren grond[136]... wel vloog er hier en daar[137] door de wolken in het oosten iets gloeiends - pijlen van
goud en van vuur die heen en weer[138] werden geschoten, evenwijdig aan de kim -maar ze
verdwenen weer en schenen neer te vallen achter de ondoordringbare gordijn die
nog altijd den dag bleef verbergen[139] voor de ogen van Sai-djah.
Toch werd het allengs lichter en lichter om
hem heen. Hij zag reeds het landschap, en reeds kon hij de kuif onderscheiden
van het klappa-bosje[140] waarin Badoer
verscholen ligt... daar sliep Adinda!
En nog altijd was er niemand op het pad dat
van Badoer leidde naar den boom.
O, ze was gewis tegen den morgenstond in
slaap gevallen[141] vermoeid
van ' t waken
gedurende den nacht, van 't waken vele nachten door[142]! Zeker had ze niet geslapen sedert weken; zo was het!
Zou hij opstaan en naar Badoer gaan? Neen!
Mocht het schijnen[143] alsof er twijfel was aan haar komst?
Als hij den man riep[144] die daarginds zijn buffel naar 't veld dreef[145]? Die man was te ver. En bovendien, Saïdjah wilde
niet spreken over Adinda, niet vragen naar Adinda... hij wilde haar weerzien,
haar alleen, haar het eerst[146]! O zeker, zeker zou ze nu spoedig komen! Hij zou
wachten, wachten...
Maar als ze ziek was, of... dood?
Als een aangeschoten[147] hert vloog Saïdjah 't pad op, dat van den ketapan
leidt naar het dorp waar Adinda woonde. Hij zag niets en hoorde niets, en
toch had hij
iets kunnen horen[148],
want er stonden mensen op de weg bij den ingang van het dorp die riepen:
Saïdjah, Saïdjah!
Maar... was 't zijn haast, zijn drift, die
hem belette Adinda's huis te vinden? Hij was reeds voortgevlogen tot aan 't
einde van den weg waar het dorp ophoudt, en als dolzinnig keerde hij terug, en
sloeg zich voor 't hoofd[149]
omdat hij haar huis had kunnen voorbijgaan zonder het te zien[150].
Maar weer was hij aan den ingang, en mijn God, was 't een droom? - weer had hij
Adinda's huis niet gevonden! Nogeens vloog hij terug, en op eenmaal[151]
bleef hij staan, greep met beide handen zijn hoofd, als om daaruit[152]
den waanzin weg te persen, die hem beving, en riep luide: 'dronken, dronken,
ik ben dronken!'
En de vrouwen van Badoer kwamen uit hare
huizen, en zagen met deernis den armen Saïdjah daar staan, want zij
herkenden hem, en begrepen dat hij Adinda's huis zocht, en wisten dat er geen
huis van Adinda was in het dorp Badoer.
Ja, daar moest het zijn... daar had Adinda
gewoond!
Struikelend over halfvergane bamboe en over
stukken van 't neergevallen dak[153],
baande hij zich een weg naar 't heiligdom dat hij zocht. En, waarlijk, hij vond
nog iets terug van den opstaanden pagger[154]
waarnaast Adinda's baleh-baleh[155]
gestaan had, en zelfs stak in dien pagger nog de bamboezen pin, waaraan ze haar
kleed hing als ze zich te slapen legde...
Maar de baleh-baleh was ingestort als het
huis, en bijna vergaan tot stof[156].
Hij nam een handvol daarvan, drukte het aan zijn geopende lippen, en ademde
zeer diep...
Den volgenden dag vroeg hij aan de oude vrouw
die hem verpleegd had, waar 't rijstblok was dat er gestaan had op het erf van
Adinda's huis. De vrouw was verheugd dat ze hem hoorde spreken[157],en
liep het dorp rond om dat blok te zoeken. Toen zij den nieuwen eigenaar aan
Saïdjah kon aanwijzen, volgde deze haar zwijgend, en bij 't rijstblok
gebracht, telde hij daarop tweeëndertig ingekorven strepen...
Toen gaf hij die vrouw zoveel Spaanse matten[158]
als nodig was tot het kopen van een buffel, en verliet Badoer. Te Tjiang-Kahan
kocht hij een vissersprauw[159],
en kwam daarmede na enige dagen zeilens[160],
in de Lampongs aan, waar de opstandelingen zich verzetten tegen het Nederlands
gezag. Hij sloot zich aan bij een bende Bantammers, niet om te strijden zozeer
als om[161]
Adinda te zoeken. Want hij was zacht van aard[162],
en meer ontvankelijk voor droefenis dan voor bitterheid.
Op zekeren dag dat de opstandelingen opnieuw
waren geslagen, doolde hij rond in een dorp dat pas veroverd was door het
Nederlandse leger en dus in brand stond[163].
Saïdjah wist dat de bende die daar vernietigd was geworden, grotendeels
uit Bantammers had bestaan. Als een spook waarde hij rond in de huizen die nog
niet geheel verbrand waren, en vond het lijk van Adinda's vader met een klewang[164]
- bajonetwonde in de borst. Naast hem zag Saïdjah de drie vermoorde
broeders van Adinda, jongelingen, bijna kinderen nog, en een weinig verder lag
het lijk van Adinda, naakt, afschuwelijk mishandeld...
Er was een smal strookje blauw lijnwaad
gedrongen in de gapende borstwond die een eind scheen gemaakt te hebben[165]
aan lange worsteling...
Toen liep Saïdjah enige soldaten
tegemoet, die met geveld geweer de laatstlevende[166]
opstandelingen in 't vuur dreven van de brandende huizen. Hij omvademde de
brede zwaardbajonetten, drukte zich voorwaarts met kracht, en drong nog de
soldaten terug met een laatste inspanning toen de gevesten stuitten tegen zijn
borst.
En weinig tijds later[167]
was er te Batavia groot gejubel over de nieuwe overwinning die weer zoveel
lauweren had gevoegd bij de lauweren van't Nederlands-Indisch leger. En de
Landvoogd schreef naar't Moederland dat de rust in de Lampongs hersteld was. En
de Koning van Nederland, voorgelicht door zijn Staatsdienaren,beloonde wederom
zoveel heldenmoed met vele ridderkruisen. En waarschijnlijk stegen er in
zondagskerk of bidstond uit de harten der vromen dankgebeden tet hemel, bij 't
vernemen dat «de Heer der heirscharen»[168] weer had meegestreden onder de banier van Nederland...
J. Boudier-Bakker[169]
Kitty was het vriendinnetje[170]
uit kinderjaren van Lot en Paul. Inwonend bij een saaie tante, had zij bij de
Terlaets[171] haar
tweede thuis gevonden, logeerde zij er soms weken, als een zusje met de eigen
kinderen meelevend. Mevrouw Terlaet had bijzonder gehouden van dat vrolijke
kind met een en al levenslust, met een dolle pret[172]
in de wildste spelletjes[173].
Zij was, bijna drie jaar jonger, Lots vriendinnetje, maar als ze even kon[174],
holde ze naar Paul, om hem in hun spel te betrekken, en in later jaren als
opgroeiend meisje, bleef zij kinderlijk in die openlijk getoonde
aanhankelijkheid voor Paul. Later, beiden volwassen, musiceerden zij samen
thuis, en na moeders dood bij Lot, en iedereen in de familie verwachtte,
iedereen hoopte: dat wordt een engagement.
Toen opeens was 't uit geweest[175].
Paul was Kitty gaan ontwijken[176],
maar niemand had ooit de reden geweten, en Kitty had nooit iets losgelaten,
nooit bevreemding of teleurstelling getoond. Of er werkelijk iets tussen hen
gebeurd was, dan[177]
slechts een gewoon uitsterven van kindervriendschap, niemand wist het. Maar zij
was naar Berlijn gegaan, om daar verder te studeren voor zang. Dat was haar
doel geworden, waarin ze volkomen tevreden scheen[178].
Een paar keer[179] dezen
winter was ze opgetreden.
Lot, terwijl zij thee schonk, vroeg wanneer
haar liederavond zou zijn.
"Acht Januari, in de kleine zaal van
het Concertgebouw. Albert Terwen, ze wist wel, de jonge planist, met wien ze
gelijk in Berlin geweest was, zou haar begeleiden en zelf ook spelen".
Even vorste een scherpe blik uit Lots ogen
naar Kitty[180].
"Was dat het misschien[181]
dat Paul had verdrongen?"
Ze had dolgraag gevist[182],
of ze dien Terwen veel ontmoette, of hij geëngageerd was... Maar ze zweeg
in gekrente trots om haar broer.
"We gaan natuurlijk allemaal" -
zei ze vlak daarop weer in de hartelijkheid van haar vriendschap.
"Niet prettig", schoot door
Kitty's denken[183]
"al de Terlaets en ... Paul".
Ze praatte er overheen[184],
babbelde losjes voort op haar levendige aantrekkelijke manier; onder het
lamplicht vonkte haar rosblond kroezig haar.
Weer werd gescheld.
Lot lachte onbemerkt tegen Peter, en hij
lachte terug, even zijn voorhoofd oprimpelend.
"Ik geloof[185],
Paul, - zei Lot, - of Bernard - 't is gek, zoals die hun stemmen[186]
op elkaar lijken".
Ze bleven luisterend wachten[187].
Kitty haar adem ging kort[188].
"t Is Bernard", zei Peter toen.
Kitty's handen vielen slap in haar schoot, -
terwijl niemand op haar lette, schaduwde even een ontmoediging over haar
gezichtje.
Dan, zich vermannend, haar kleur
teruggekeerd[189], stond ze op
met haar glimlach, om Bernard Terlaet te begroeten.
Hij was de oudste van de kinderen Terlaet.
Man van tweeënveertig, groter en
forser van bouw dan al de anderen, forser van uitdruking; ook de mooie, levendige, donkere kop, waarin de sterke ogen koelscherp
rondblikten; aan de slapen zilverde al[190]
het volle haar.
"Ik kom maar even", zei hij, "ik ga door naar Paul, maar
ik kwam hier langs[191]
- ja geef me een kopje thee, dat's goed. Wel Kitty, roem en eer jaag je na,
maar je ouwe[192]
vrienden vergeet je".
Ze
verdedigde zich vrolijk, en hij lachte, zijn koel-verstandelijke glimlach
verzacht in milder trekken, waardoor zijn gezicht soms een zeldzame charme
kreeg. Hij mocht haar graag[193],
hij, die als medicus zovele gedegenereerden voor zich zag, vond een genot in
het beschouwen van deze jonge, sterke vrouw; en terwijl hij met haar praatte,
dacht hij:
"Vreemd, dat het zo plotseling tussen Paul en haar geluwd was"[194].
Het
gesprek werd weer algemeen. Peter vertelde op zijn leuke, eenvoudige manier een
incident op ‘t gymnasium met een jongen.
"Ik hoor altijd graag die verhalen van school”, zei Lot, met
kinderlijk plezier het verloop dat zij kende, volgend[195].
Bernard keek van haar naar[196]
zijn zwager. Hij mocht Peter. Hij bewonderde altijd Peters geduld en tact met
Lot, die hij als geen ander kon waarderen en op den juisten prijs stellen[197].
“Je
bent er in zo lang niet geweest", verweet Lot. "Ik had je de hele
week al verwacht en wat? ga je nu alweer[198]
weg? Natuurlijk naar Paul, daar heb je altijd wel tijd voor[199]!"
Hij
lachte plagend om haar soms kinderlijke jaloezie, maar zonder er een ogenblik
langer om te blijven.
"Lot bleef een kind", dacht hij.
Toch, bij Lot kwam hij nog het meest, omdat zij, in haar familiezwak, zo
warm-hartelijk hem altijd ontving en alles deed om het hem gezellig te maken.
En ook, omdat hij wist, dat hij haar wat steun kon geven in al de moeilijkheden
van haar leventje.
"Ik ga mee", zei Kitty, "ik moet even nog bij de Douwers
zijn op de Keizersgracht"[200].
"Dan gaan we samen". Peter liet hen uit.
Theun
de Vries[201]
Rembrandt
lag onbewegelijk in de bedstede en neuriede zacht voor zich heen. De najaarszon
scheen in de kamer, nog temperend warm en met welige gloed[202].
De meester zong een oud liedje; hij had het misschien gehoord van Titus misschien van
Cornelia[203]. Hij keek om zich heen.
Hendrickje[204] bleef lang uit vandaag.
Het atelier lag in helder geel middagschijnsel. Waar bleven de kinderen?[205].
En waar was
de vreemde schilder, die hem nooit anders dan «meester» noemde,
maar wiens naam hem steeds weer ontschoot[206]?
En waar was Titus? Hij had hem in al zo Iang niet meer gezien. Ach, hoe kon hij
dat nu ook vergeten! De jongen was immers getrouwd. Maar woonde
hij dan niet hier? - Het denken was zo moeilijk. Rembrandt kneep de ogen dicht. Ik denk
niet meer...
Hij wendde
het gezicht naar de wand en sluimerde weg. Hij werd spoedig weer wakker[207].
Het moede gevoel in zijn hoofd was verdwenen. Hij zuchtte behagelijk
en rekte zich. Was het morgen? Hij richtte zich op den elleboog half op, maar de jicht
doorschoot hem.
- Ai, zei
hij zacht en wreef de pijnlijke plek.
Hij trok de nachtmuts van het
hoofd en wikkelde den hoofddoek om, die hij nu
altijd droeg overdag. De zon ging koesterend[208]
over zijn gekromde handen. Hij stak ze naar het licht toe, als naar het
weldadig vuur van een brandende haard. Waar waren de kinderen? - Late vliegen
zoemden in den lichtbundel bij het raam.
Hij gleed uit de bedstede en tripte langzaam door de kamer. Hij sloeg zijn
mantel om. Dan begon hij iets te zoeken. Linnen. En verf. Na enige
moeite[209] ontdekte hij beide. Hij
spande het doek op; het kostte hem tijd,
voor[210] hij er in
slaagde. De verf op zijn palet was gedroogd. Hij krabde het hout
zorgvuldig schoon en mengde nieuwe kleuren.
Straks zou Titus komen. Met zijn vrouw. Met Magdalena van Loo. O, hij kende haar; hij had
meermalen haar portret geschilderd! Hij zou hen waardig ontvangen. Een nieuw doek wilde hij zijn zoon geven, een kleine hulde.
Hij was zeer trots op Titus. Hij zou
hem schilderen, hem en zijn vrouw en het kind. Hij wist nog wel, hoe het heette. Titia heette het! Het kwam
immers elken dag bijna, en bracht hem een appel of kersen, of liet hem bonte
poppen zien en groette met de kleine hand: dag[211] grootvader. -
En wanneer zij dan boven was, zou ook
Titus komen, die leek op een edelman bij Moro[212], en met hem spreken en vertellen van de grootse zaken, die
hij deed en van zijn reizen en hem
nieuwe schilderstukken laten zien; en daarna zou er geld op tafel vallen met sterke, vrolijke echo van goed
gemunt geld voor wijn en brandewijn.
Rembrandt lachte vergenoegd en klakte de tong tegen het gehemelte.
Hij wilde zijn
zoon schilderen, hem met het portret verwelkomen. - De hand van den meester zette een koortsachtige tekening op. Titus en daarnaast
Magdalena; en vóór hen een open ruimte voor het kind. - Aan wie deed Magdalena hem denken?[213] Van wie had
zij het rosse haar, de volle lippen, de zachtgewelfde slapen?... Het was
verwonderlijk en vertrouwd; hij kende het.., Het was bijna, of[214]
de geur van een jong lichaam naar hem overwoei.
Eens, toen ook hij jong was, had hij een vrouw gekend met zulk ros haar
en zulke warme Iippen...
Rembrandt streek met de hand over de ogen. Het herfstig goud glansde verholen over het
linnen. De verven glommen in een mild schijnsel. De meester hoorde weer het gonzen der vliegen. Hij sloeg er met het penseel
naar. Zij leidden hem af. Hij wendde zich terug naar het doek. Het vage
mijmeren spon hem opnieuw in met onzichtbare najaarsdraden[215].
Hij wist niet
meer, welke vrouw hij portretteerde. Herinneringen en dromen doorspeelden de
werkelijkheid. Magdalena, Hendrickje, Saskia... Saskia. Hij neuriede den naam en bewoog wiegend het hoofd.
Alles keerde terug. Saskia. Eensklaps zweeg hij. De hand lag stil[216].
Saskia. Er stak hem oude bekende pijn bij
het woord. Hij streek weer de hand over het voorhoofd. Moeizaam kruisten de
rimpels zich. Hij schudde het hoofd. Wat was er gebeurd? Hij wist niets
meer.
De wolk
trok voorbij. Weer begon hij te werken. De kleuren hingen zwaar en goudig aan zijn
penseel. Een man - een vrouw - een kind. Twee, drie kinderen. Aan wren behoorden ze? Hij wist het niet. Een vrouw baart
kindaren. Had Titus kinderen? -
Kende hij de namen ook? Ja, het waren Titia, Rembrandt, Saskia...
Hij dacht
niet meer, droomde niet meer. Er groeide een bovenmenselijke liefde
in hem. Hij beminde de kleine, stille wezens op het doek, die hij tot leven riep[217].
Hij beminde ze tot tranen toe. Hij wiste zijn mouw langs de ogen en glimlachte weer gebrekkig en stamelend. Hij
was gelukkig. Geluk deed altijd pijn.
Een doordringende pijn, die alle zenuwen laat trillen: Rembrandt is tè[218] gelukkig. Nu
heeft hij ze allen weer. Nu is alle leed hersteld[219]. De zon schijnt in zijn gelaat. Saskia, Hendrickje,
Magdalena, Cornelia. Hijzelf[220], Titus, de
kinderen; kinderen, die gestorven zijn en kinderen nimmer-geboren...
Het
penseel glijdt naar den grond. Rembrandt staat op, maar hij bukt er zich
niet meer naar[221]. Het doek is
af. Nu kunnen ze komen. Hij laat de kiel van de schouders glijden; hij wikkelt
den hoofddoek af. Hij is moe, moe. Het bed. Hij laat zich op de
dekens vallen. Hij lacht breed, tevreden en breed. Een traan drupt nog op zijn
wang. Hij trekt de dekens zijdelings om zich heen,
en nestelt zich in de warmte. De middag gaat om. De zon schijnt niet meer
naar binnen. De schemering stuift als grijze as door het atelier en bedekt de meubels. Dof glimt het koper, dof de
spiegel, waarvoor hij zichzelf zo dikwijls geschiiderd heeft... Nu
kunnen ze komen...
O milde nacht! -
De avond
wies[222] toen Suythoff[223] en Cornelia
binnentraden om hem te halen[224] voor den maaltijd.
Het was vreemd stil in de kamer. Zij bleven in de deuropening staan en keken
elkander aan.
Dan vloog Cornelia met een
schreeuw naar de bedstede. Rembrandt was dood.
Jacoba van Velde[225]
Wat was ze
blij me te zien![226] Het schijnt
dat het nu veel beter met haar gaat[227]. Maar wat is
ze mager. Ik ben biij dat ze in een rusthuis is, daar wordt ze tenminste goed
verzorgd. Ik kon het niet meer. Mon Dieu[228],
als ik denk aan die afgelopen drie weken! Ik ben nooit een goede verpleegster
geweest. Misschien had ik het nog veel langer volgehouden als de dokter niet
gezegd had dat een rusthuis beter voor haar was. Een rusthuis, zei ik, waarom
geen ziekenhuis? Dat gaat niet, zei hij, ze
heeft geen ziekte die over een maand of zelfs twee maanden genezen is. Ze is
oud. In een rusthuis wordt ze goed verzorgd. Of u moet een verpleegster nemen.
Daar heb ik geen geld voor, zei ik. Dan een rusthuis, besloot hij. Ik
zal het wel in orde[229]
maken. Er zal later nog wel een dokter
komen. Voor de controle. Controle? vroeg ik. Ja, zei hij, dat moet
altijd. De controledokter kwam na een uur. Hij keek even naar haar. Uw moeder? vroeg hij. Ik knikte. Over een paar
uur komen ze haar halen. 's Avonds kwam er een ambulance. Twee jonge
mannen kwamen boven met een brancard. Daar
legden ze haar op. Ze deden het flink en handig. Als ik haar wilde
wassen of schoon goed[230]
aantrekken was ik binnen twee minuten kletsnat
van inspanning. Zo'n ziek lichaam geeft niet mee[231], dat weegt
als lood. Ze wist niet dat ze op de
brancard werd gelegd. Het was moeilijk haar uit de kamer te krijgen. De
gang en de trappen zijn smal. Hé Dick, zei de een, die al op de gang
stond met haar benen, houdt haar een beetje schuin. Dick, die nog met het hoofdeinde in de kamer stond zei, Voorzichtig
draaien maar. Direct valt ze er af, zei ik. Geen zorg[232], mevrouwtje,
zei hij, ze is goed vastgebonden. Hij lachte, zijn tanden waren heel wit. Op de
trap hielden ze haar bijna rechtop, zo steil is die. Pas op, zei mevrouw
Lindeman, die op de gang van de eerste etage stond. In de ambulance
zetten ze haar voorzichtig neer.
Mijn moeder had van de hele
dragerij niets gemerkt. Ze lag stil en wit, haar ogen gesloten. Ze werd in een
zaaltje op een bed gelegd. Een vijftal oude
vrouwen keken toe. De directrice, Mevrouw Zomers heet ik, zei ze, vroeg me een
paar inlichtingen te geven. Ook vroeg ze, Heeft uw moeder een eigen inkomen?
Honderd gulden, zei ik. Kunt u het tekort bijbetalen? Wat bedoelt u? vroeg ik.
Ze zei, Honderd gulden is niet genoeg, kunt u het tekort bijbetalen? Nee, zei ik. Dan moeten we
Sociale Zaken[233]
inschakelen, zei ze, u hoort er nog wel van. Waar bent u te
bereiken?[234] Op het adres
van mijn moeder, zei ik, daar woon ik
zolang. Waar is dat? vroeg ze. U hebt het net opgeschreven, zei ik. En mijn
moeder, hoe moet het nu met haar gaan? Komt
u morgen even kijken, zei ze, en brengt u dan gelijk haar bril en haar gebit mee. De volgende morgen kwam er een meneer.
Er is iemand voor u, zei mevrouw Lindeman. Ik lag nog in bed. In het bed
van mijn moeder. Dat is beter dan de harde
divan waar ik eerst op lag, Wacht u even, zei ik door de deur. Ik trok een
kamerjas aan. Het was een kleine man met dikke brilleglazen. Hij had een
actentas onder zijn arm. Mijn naam is... Ik verstond zijn naam niet. Ik versta
bijna nooit namen. Ik hoop niet dat het belangrijk is. Misschien zie ik hem nooit weer. Soms is het
vervelend, als je iemand nog eens ontmoet.
Gaat u zitten, zei ik, wilt u roken? Dank u, zei hij, ik rook niet. Ik stak een
sigaret op. Ik moet u een paar vragen stellen, zei hij. Goed, zei ik, ga uw gang[235]. Hij was voor
de tafel gaan zitten. Hij haalde papieren uit zijn tas, legde ze op de tafel,
schroefde zijn pen los. Blijft uw moeder in dat rusthuis? vroeg hij. Blijven? zei ik. Ja, blijft ze
daar of komt ze hier weer terug? Dat
weet ik niet, zei ik. Ze is ziek, de dokter heeft gezegd dat ze een goede
verpleging moet hebben. Kan ze daar blijven? Ja, zei hij, het is een rusthuis
voor ouden van dagen[236]. Hebt u daar
dan helemaal niet over nagedacht? Nee, zei ik, hoe moet ik dat weten? Ik kom net
uit Parijs. Woont u in Parijs? Dan
moet u er toch over nadenken, zei hij. Uw moeder heeft een beroerte gehad, ze zal voorlopig niet voor zichzelf kunnen
zorgen en misschien nooit meer. Kunt
u hier blijven om haar te verzorgen? Nee, zei ik. nee dat kan ik beslist
niet. Nou, ziet u wel, hij scheen tevreden over mijn preciese antwoord. Ze
heeft nu een plaats in een goed huis, naderhand is er misschien niet meer zo gauw iets vrij. Waarschijnlijk zag hij
mijn verwarring. Later, zei hij, zullen we dan wel verder zien. Mag ik u nu
een paar vragen stelien? Ik knikte.
Uw moeder heet Geertruida van der Wal, geboren 3 januari 1878 in Den
Haag, Getrouwd met Willem van der Veen, geboren 8 april 1877, ook in Den Haag.
Uw vader is gestorven 15 mei 1942 in Den Haag. Klopt dat?[237].
Ik was er niet, zei ik. Ik was in Frankrijk. Ik hoorde het pas veel later. Hoe
kwam dat? Vroeg hij. Mijn man en ik zijn in
1940 uit Parijs weggegaan. We hadden geen
adres achtergelaten. Eerst in 1945, toen ik in Holland kwam om mijn ouders
te zien, hoorde ik het. Wanneer bent u geboren? vroeg hij. 8 mei 1914 in Den Haag. De naam van uw man? Jean van
Hasselt. Waar geboren? In Amsterdam, 10 april 1910. Welke inkomsten
heeft uw man? Waarom moet u dat weten? Het
geld dat uw moeder heeft is niet voldoende. Ze heeft er altijd van
geleefd, zei ik. Ja, dat кап
wel, zei hij, maar[238]
het is niet genoeg voor het rusthuis. Het
tekort moeten de kinderen erbij leggen[239]. Maar hij heeft niets, zei ik, hij heeft geen inkomsten. Wat
doet uw man? vroeg hij, Hij is schiider, zei ik, kunstenaar. Hij trok
een ontevreden gezicht[240].
Maar u leeft toch ergens van?[241] Soms verkoopt
hij werk, maar dat is nooit regelmatig. Hebt u dan inkomsten? vroeg hij. Soms,
zei ik, ik ben modetekenares. Ik schrijf over mode en maak er zelf tekeningen
bij. Maar ik ben een freelance[242],
ik heb ook geen vast salaris. Hij stond op. Het was of we elkaar niet goed
begrepen hadden, of hij andere antwoorden van mij verwacht had. Het kan ook
zijn dat ik me vergis. Dag, mevrouw, zei hij, u hoort nog wel van ons. Hij is weggegaan. Mijn moeder voor altijd in een
rusthuis voor oude vrouwen? Maar als ze werkelijk niet meer voor
zichzelf zorgen kan? Wat moet er dan
gebeuren? Ik kan hier niet altijd blijven. Haar meenemen naar Parijs gaat helemaal niet. Wij leiden geen geregeld
leven, zoals zij dat gewend is. Maar in dat huis blijven! Afschuwelijk moet dat
zijn. In Parijs heb ik nooit zoiets meegemaakt. Maar daar zullen oude
mensen, die niet meer voor zichzelf kunnen
zorgen, ook wel ergens ondergebracht worden. Vreemd dat ik daar nog
nooit over nagedacht heb. Natuurlijk heb ik er wel over gedacht hoe mijn moeder het maakte, maar ik kreeg altijd opgewekte
brieven. Dat ze eens zo oud zou worden dat ze niet meer voor zichzelf zou
kunnen zorgen, daaraan heb ik nooit gedacht. Hoe moet alles nu gaan? Ik heb
bijna geen geld meer. Jean vindt het niet prettig alleen te zijn. Wat
was ze blij me te zien. Maar veel praten
kon ze niet. Hoe zou ze zich werkelijk voelen? Zou ze... Nee, ik wil daar
niet over denken. Laat ik afwachten[243].
С. В.
van Haeringen[244]
Zien we nu, hoe het in het
Nederlands gesteld is met[245]
de standaardtaal en met de verhouding tussen
wat men schrijft en wat men spreekt, dan zijn we in eerste aanleg[246]
geneigd een middenpositie tussen Engels en Duits te constateren.
Maar dit
overzicht van de toestand in de Nederlanden, en vooral van de toestand in Nederland,
dat het aannemen van een middenpositie tussen Engels en Duits alleszins zou
wettigen, houdt niet voldoende rekening met[247]
een eigenaardige complicate. In de geschiedenis van het Nederlands als
bovengewestelijke standaardtaal ligt een scherpe bocht, of liever een breuk.
Tot ver in de zestiende eeuw was het
Brabant, met de belangrijke economische, culturele en politieke middelpunten
Antwerpen en Brussel, dat de kweekplaats
scheen te zullen worden van wat al bezig was[248] te groeien
tot een algemeen Nederlands. Maar het zwaartepunt van de Nederlandse
cultuur is door de staatkundige en de daarmee samengaande economische ontwikkeling
verlegd naar Holland en Amsterdam. En in het Zuiden is, door de staatkundige scheiding van Zuid en Noord en de
steeds voortgaande overheersing van het Frans in het Zuiden, de geleidelijke
groei van de bovengewestelijke taal
eenvoudig afgebroken, terwijl die groei in het Noorden als een vrijwel
afzonderlijk deel van het Nederlandse taalgebied is doorgegaan. Zo
betreurenswaardig die breuk in veel opzichten[249] is geweest,
er was dit voordeel aan, dat het Zuiden uit het oogpunt van de «standaardtaal»
bezien[250], zo goed
als tabula rasa[251]
is gebleven: de belangrijke aanlopen daartoe van
de zestiende eeuw hebben zich niet voortgezet en het Nederlands is in Belgie
alleen sterk dialectisch geschakeerd[252] als een
onderstroom blijven voortbestaan. Zo
kon, toen in de 19-e eeuw het bewuste streven naar een bovengewestelijke taal opkwam, dat streven althans
op het gewichtige punt van de uitspraak aansluiting zoeken bij het
Noorden, waar inmiddels de eenheid in dezen[253] zo ver was
gevorderd[254]
dat het Zuiden een behoorlijke vaste maatstaf had waarnaar het zich kon
richten. De breuk in de lijn van de historische
ontwikkeling tekent zich zodoende weinig af in het fonetische, maar wel in de woordenschat en in enkele trekken van de
morfologie in deze zin, dat er in de geschreven taal[255] woorden
vorkomen die de noordelijke omgangstaal[256] vreemd zijn,
en grammatische onderscheidingen voortleven die in die omgangstaal geen
steun vinden[257]. Maar het
eigenaardige van die toestand is, dat de
Zuidnederlander tegenover die woorden en vormen niet vreemd staat, dat ze hem zelfs grotendeels
vertrouwd zijn[258]. Dat vindt
zijn verklaring hierin dat de geschreven taal duidelijke sporen bewaart van het
prestige dat tot in de zestiende eeuw de zuidelijke gewesten in taalaangele-genheden hadden. Toen dat prestige door de
omstandigheden ging tanen[259], heeft het nog nagewerkt o.a.[260] doordat
talrijke Brabanders van gezag en aanzien zich in de troebele tijden van
de 16-e en het begin van de 17-e eeuw in het Noorden vestigden.
Сергей Александрович Миронов
Нидерландский
(голландский) язык:
Грамматический
очерк, литературные тексты с комментарием
2-е переработанное издание
Компьютерный набор и верстка:
кафедра теории языкознания и немецкого языка
Калужского педуниверситета
Налоговая льгота - общероссийский классификатор
продукции ОК-005-93, том 2; 953000 - книги, брошюры
Лицензия на издательскую деятельность ИД № 00939 от
09.02.2000
Издательский дом "Эйдос". филиал АОЗТ НИСК
"Жилье Калуги"
Адрес: г. Калуга, пер. Штрековый, д. 14
Подписано в печать 06.05.2001 Формат 60 * 64 / 16 Бумага офсетная
Печать
трафаретная Объем а,75
л.л. Тираж 1000 экз. Заказ
№ 183
Отпечатано с готового оригинал-макета
АП «Полиграфия», г. Калуга, ул. Тульская, 13 а
[1] onder de rok van – близ (в сочетании с названием
города), буквально: под дымом.
[2] Haarlem – Харлем (административный
центр провинции Северная Голландия, промышленный город и центр цветоводства).
[3] ligt – 3-е лицо, единственное число
настоящего времени от liggen (см. §36).
[4] Spaarne – Спаарне (канал, ответвление
Канала Северного моря).
[5] dorpje – -je – суффикс со значением уменьшительности (см. §12).
[6] Spaarnwoude – Спаарнвоуде (название села).
Это село существует и поныне. В нём находится старинная церковь, на боковой
стене которой укреплена двухметровой длины доска, показывающая размах рук
жившего некогда здесь великана.
[7] vele eeuwen her – много веков тому назад.
[8] woonde - 3-е лицо, единственное число
прошедшего времени от wonen (см.
§37).
[9] van reusachtige gestalte – огромного роста (van - заменитель родительного
падежа).
[10] daarmee – с ним (то есть с ростом).
Местоимённое наречие заменяет здесь сочетание предлога met c личным местоимением 3-его лица
единственного числа.
[11] heette – 3-е лицо, единственное число
прошедшего времени от heten (см. §34, 37).
[12] het – здесь: безличное
местоимение (см. §29).
[13] bij het vallen (van) – с наступлением (чего-либо), het vallen – субстантивированный
инфинитив.
[14] enige – несколько, некоторые (enig – единственный).
[15] het beëindigen – окончание
(субстантивированный инфинитив).
[16] hun – их (притяжательное
местоимение3-его лица множественого числа, см. §24).
[17] marktpleintje – -tje – суффикс со значением
уменьшительности.
[18] met elkaar – друг с другом, между сосбой.
[19] stonden te praten – 3-е лицо, множественное число
прошедшего времени от
staan + te +
инфинитив; te – частица,
чтоящая перед инфинитивом; весь оборот передаёт длительность действия,
переводится «стояли, разговаривая (беседуя)».
[20] in hun midden – среди них (буквально:
в их середине).
[21] bevond zich – 3-е лицо, единственное число
прошедшего времени от возвратного глагола
zich bevinden; zich – возвратное местоимение (см. §22, 34).
[22] boven hen uitstekend – возвышаясь над ними;
uitstekend – причастие от uitsteken (см. §46).
[23] was – 3-е лицо, единственное число
прошедшего времени от zijn (см. §37).
[24] die avond – в тот вечер.
[25] hunner – их (родительный падеж
притяжательного местоимения, 3-е лицо, множественное число, см. §24).
[26] men – неопределённое местоимение, 3-е лицо,
единственное число (см. §28).
[27] zijn – его (притяжательное
местоимение, 3-е лицо, единственное число, мужской, средний род).
[28] vroeg – 3-e лицо, единственное число прошедшего времени от vragen.
[29] bij hem – к нему (hem – объектный падеж личного
местоимения, 3-е лицо, единственное число, мужской род).
[30] in dienst te treden – поступать на службу.
[31] eraan – к этому (местоимённое
наречие; eraan редуцированная форма от daaraan)
[32] mij – мне, меня (объектный падеж
личного местоимения 1-е лицо, единственное число, см. §21).
[33] werklieden – множественное число от werkman (см. §9).
[34] zou… uitsparen – сэкономил бы (3-e лицо, единственное число
условного наклонения; zou – форма
прошедшего времени от вспомогательного глагола zullen, см. §43).
[35] verontwaardigd – с возмущением, возмущённо
(причастие II от verjntwaardigen).
[36] wees… af – 3-e лицо единственное число прошедшего времени от afwijzen.
[37] had - 3-e лицо единственное число прошедшего времени от hebben (см. §37).
[38] zou… kunnen verdienen – смог бы заработать (условное
наклонение с модальным глаголом).
[39] ten strijde trekken – выступить в поход; ten (te + den) – стяжательная форма предлога te с артиклем мужского рода в объектном падеже den.
[40] had opgeroepen – 3-e лицо, единственное число прошедшего времени от oproepen.
[41] bood.. aan – 3-е лицо, единственное число
прошедшего времени от aanbieden.
[42] steden – множественное число от stad (см. §9).
[43] tegen betaling – за плату.
[44] om… in staat te stellen – чтобы дать возможность
(целевой инфинитивный оборот с om... te; in staat te stellen – дать возможность, позволить, см. §75).
[45] er… door – этим (местоименное наречие er… door с дистантным расположением
своих компонентов и постановкой между ними другого члена предложения, в данном
случае zich).
[46] gegriefd –причастие II от grieven (см. §46).
[47] zoiets – нечто подобное (сочетание наречия zo и неопределённого артикля iets – нечто)
[48] in ernst – всерьёз, серьёзно
[49] durfde – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от durven.
[50] stokt het gesprek – настоящее время вместо прошедшего как стилистический
приём (praes. hist., см. §36).
[51] snerpende – здесь: душераздирающий (причастие I от snerpen).
[52] men hoort roepen – слышно, как кричат (послышались крики), horen + inf. в функции дополнения.
[53] vlucht – повелительное наклонение от vluchten (см. §42).
[54] is los – отвязался, на свободе.
[55] een goed heenkomen zoeken – удирать.
[56] blijven staan – останавливаться.
[57] haar – её (притяжательное местоимение, 3-е лицо, единственное число, женский
род).
[58] tegen zich aangedrukt – прижав к себе (aangedrukt причастие II от aandrukken).
[59] stokstijf – как вкопанный (совершенно неподвижно).
[60] zij lijkt… verbijsterd – она, кажется, растерялась.
[61] ten slotte – наконец.
[62] tot bezinning komen – прийти в себя, опомниться.
[63] is – 3-е лицо, единственное число от zijn (см. §36).
[64] tussen haar – между нею.
[65] horens – множественное число от horen, hoorn.
[66] tot staan brengen – останавливать.
[67] in bedwang houden – удерживать, держать в повиновении.
[68] te voorschijn komen – появляться, показываться.
[69] aan voor- en achterpoten – за передние и задние ноги.
[70] is… gebonden - 3- е лицо, единственное число перфект
страдательного залога от binden (см. §44).
[71] ze – редуцированная форма личного местоимения zij.
[72] bekomen is – пришла в себя (3-е лицо, единственное число, перфект
от bekomen).
[73] ga (je) mee – пойдёт (ты) со мной (повелительное наклонение от meegaan).
[74] een paar – несколько.
[75] voor je – для тебя.
[76] het nog armer heeft – живёт ещё беднее.
[77] dan hijzelf – чем он сам.
[78] jou – тебя, тебе (объектный падеж личного местоимения 2-го лица единственного
числа jij, je, см. §21).
[79] de kleine – маленький ребёнок; субстантированное прилагательное klein (см. §15).
[80] heb kunnen redden – смог спасти (1-е лицо, единственное число, перфект от
модального глагола kunnen +
инфинитив).
[81] zo’n – такой, такая, такое (=zo een).
[82] groot van ziel – великодушный.
[83] Multatuli – («Многострадальный») – псевдоним известного
прогрессивного нидерландского писателя Eduard Douwers Dekker’a (1820-1887), автора известного
романа «Макс Хавелаар, или Кофейные аукционы нидерландского торгового общества»
(1860), переведённого на русский язык (ГИХЛ, М., 1959). Приведённые отрывки
взяты из ХVII главы
романа, в котором повествуется о трагической судьбе разорённой голландскими
колонизаторами семьи индонезийских крестьян.
[84] vertrok – 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от vertrekken.
[85] deze – здесь в значении личного
местоимения «его» (то есть отца Саиджи).
[86] omdroeg - 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от omdragen.
[87] in Bendies reden – Bendi (индонез.) лёгкая двуколка;reden – 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от rijden.
[88] waartoe... – для
чего (местоимённое наречие в функции относительного местоимения, см. §27, 55).
[89] om niet... ’t evenwicht te breken –
чтобы не нарушать равновесия.
[90] op deze wijze – таким образом.
[91] in den zin heeft; in den zin hebben – замышлять, иметь ввиду.
[92] Adinda –
невеста Саиджи.
[93] denk eens, zeide hij – «... подумай-ка», - сказал он; zeide – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от zeggen.
[94] sarongs en slendangs – (индонез.)
яванская одежда.
[95] batikken - (индонез.)
вышивать.
[96] al dien tijd – всё это время (dien – форма объектного падежа
указательного местоимения die, (см. §25).
[97] jijzelf – ты сама.
[98] wees daar zeker van – будь в этом уверен ((wees – повелительное наклонение,
единственное число от zijn, см. §42).
[99] djati, ketapen - (индонез.)
породы деревьев.
[100] melatti - (индонез.)
разновидность жасмина.
[101] rijstblok – колода для шелушения риса.
[102] die daarop volgt – который за ним следует (то
есть на следующий день).
[103] wezen = zijn – быть.
[104] gaf - 3-е лицо, единственное число прошедшего
времени от geven.
[105] verliet - 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от verlaten.
[106] verzocht - 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от verzoeken.
[107] hetgeen... – что... (относится ко всему
предложению: «Hij verzocht...» и т.д.)
[108] deed - 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от doen.
[109] dacht - 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от denken.
[110] at - 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от eten.
[111] kon - 3-е
лицо, единственное число
прошедшего времени от kunnen.
[112] hij was bemind - 3-е лицо, единственное число прошедшего
времени страдательного залога от beminnen (см. §44).
[113] zou… afgewezen zijn - 3-е
лицо, единственное
число условного наклонения (кондиционалис II) страдательного залога от afwijzen.
[114] als hij... ten huwelijk gevraagd had –
условное предложение, выражающее нереальное условие (с предпрошедшим); ten huwelijk vragen – посвататься.
[115] hield zoveel van Saïdjah - 3-е
лицо, единственное
число прошедшего времени от houden van.
[116] werd verheven tot... – был произведён в...; 3-е лицо, единственное число прошедшего
времени страдательного залога от verheffen.
[117] vond - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от vinden; здесь: сочли.
[118] ging… op reis; op reis gaan – отправиться в путь.
[119] liever- лучше, охотнее, скорее;
сравнительная степень от наречия graag.
[120] moest – 3-лицо, единственно число
прошедшего времени от moeten.
[121] na 't opgaan – после восхода.
[122] parang - (индонез.) топорик.
[123]
[124] verschoot -
3-е лицо, единственное число прошедшего времени от verschieten.
[125] of
- здесь в
значении «ли».
[126] overgeslagen
– причастие II от overslaan.
[127] ware
– см. § 43.
[128] kwam
hem voor den geest – вспомнилось ему.
[129] wat
er toch zou geworden zijn – что сталось бы.
[130] werdween – 3-лицо, единственное число
прошедшего времени от verdwijnen.
[131] aan haren opgang – к своему восходу; haren – передаточная форма объектного падежа притяжательного
местоимения женского рода единственного числа (от haar).
[132] blik geworpen; een blik werpen – бросать
взгляд.
[133] wel – здесь: правда.
[134] beschaamd dat er spoedig een eind komen zou aan haar heerschappij - обособленное распространенное определение к sterren.
[135] donkerder – сравнительная часть от степени donker.
[136] grond – здесь: фон.
[137] vloog er hier en vloog daar – 3-лицо,
единственное число прошедшего времени от vliegen; hier en daar – там и здесь.
[138] heen en weer – взад и вперед, туда и сюда.
[139] die nog altijd den dag bleef verbergen – который все еще скрывал день, bleef от blijven выражает
длительность действия.
[140] klappa-bosje – (индонез.)
klappa – порода деревьев.
[141] in
slaap gevallen; in slaap vallen – заснуть, впасть в сон.
[142] vermoeid van 't waken и т.д. до vele nachten door! - обособленное распространенное предикативное
определение; door (наречие) – напролет.
[143] mocht het schijnen -
могло показаться; mocht – 3-е
лицо, единственное число прошедшего времени от mogen.
[144] Als hij den man riep – Если бы он окликнул человека – не
окликнуть ли человека?
[145] dreef – 3-е лицо единственное число
прошедшего времени от drijven.
[146] haar het eerst – ее
первую.
[147] aangeschoten - причастие II от anschieten.
[148] en toch had hij iets kunnen horen – и все же он мог кое-что услышать
(had hij … kunnen horen– 3-е
лицо, единственное число прошедшего времени от kunnen +
инфинитив).
[149] sloeg zich voor 't
hoofd – хлопнул себя по голове; sloeg – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от slaan.
[150] zonder het te zien - не видя (замечая) его
(инфинитивный оборот с zonder + tе +
инфинитив, см.§ 75).
[151] op eenmaal – вдруг,
внезапно.
[152] als om daaruit…- словно (как бы), для того, чтобы
из нее (то есть из головы)...
[153] struikelend over…neergevallen dak – распространенное
обстоятельство образа действия, выраженное причастием I;
переводится на русский язык деепричастием.
[154] pagger – (индонез) живая изгородь.
[155] baleh-baleh – (индонез.)
бамбуковая кушетка.
[156] bijna vergaan tot stof – почти
превратилась в пыль.
[157] dat ze hem hoorde spreken – что она слышит, как он заговорил
(инфинитив в функции дополнения без te).
[158] spaanse matten - испанские пиастры (деньги).
[159] vissersprauw - рыбачья лодка; prauw (индонез.).
[160] na enige dagen zeilens - проплыв
несколько дней на парусах (zeilens - родительный
падеж от инфинитива zeilen).
[161] niet om te... zozeer als om - не столько
для... сколько для того, чтобы...
[162] zacht van aard - мягкий характер.
[163] in brand stond - горела (пылала).
[164] klewang - (индонез.) короткий меч.
[165] die een eind scheen gemaakt te hebben - которая, видимо, положила конец (инфинитивный оборот: schijnen в прошедшем времени с инфинитивом II).
[166] de laatstlevende - уцелевших.
[167] weinig tijds later-спустя некоторое время.
[168] «de Heer der
heirscharen» – «покровитель воинств», господь.
[169] J.
Boudier-Bakker - J. Boudier-Bakker – видная нидерландская писательница начала ХХ в., автор ряда семейных и бытовых романов. Приводится отрывок из ее романа (1909) «De Armoede»
(«Бедность»).
[170] vriendinnetje; -etje –
суффикс со значением уменьшительности, присоединяемый после краткого слога на -l, -n, -r (с
удвоением конечного согласного).
[171] de Terlaets – множественное число собственного имени
существительного; означает – семья Тарлаат.
[172] dolle pret–
забавы, развлечения; dol имеет здесь усилительное значение.
[173] spelletjes – см.сн. 6
[174] als ze even kon – если ей
только предсталялась возможность.
[175] opeens was 't uit geweest – вдруг все кончилось; 3-е лицо,
единственное число предпрошедшего времени от uit zijn.
[176] was ... gaan ontwijken – 3-е лицо, единственное число
предпрошедшего времени; was ... gaan = was gegaan, gaan – здесь: вспомогательный глагол с начинательным
значением в сочетании с инфинитивом ontwijken.
[177] of er ... gebeurd was, dan... - придаточное предложение с of в значении «ли» , dan здесь
переводится как «или».
[178] waarin ze ... tevreden scheen – чем она, видимо, была... довольна.
[179] een paar keer – несколько раз.
[180] vorste een scherpe blik uit Lots ogen naar Kitty -
Лотта бросила на Китти испытующий взгляд.
[181] was dat het misschien? – Может
быть это (было причиной)?
[182] ze had dolgraag gevist - она бы с величайшим удовольствием разузнала; dol имеет усилительное значение; vissen - ловить рыбу; здесь в переносном значении.
[183] schoot door Kitty's denken – пронеслось в голове Китти; здесь: denken = hoofd.
[184] ze praatte er overheen – она заговорила, стараясь отвлечься
от этих мыслей.
[185] ik geloof – здесь: я думаю.
[186] die hun stemmen (ср. также: Kitty haar adem) – их голоса; замена притяжательного падежа описательным
оборотом с притяжательным местоимением (буквально: те их голоса).
[187] ze bleven ... wachten – в полувспомогательной функции выражения
длительного действия.
[188] Kitty haar adem ging kort – Китти затаила дыхание.
[189] zich vermannend, haar kleur teruggekeerd - причастие I и II функции распространенного обстоятельства к сказуемому stond op.
[190] al - уже.
[191] ik ga door naar Paul, maar ik kwam hier langs – я по пути к Паулю, а зашел сюда мимоходом.
[192] ouwe - разговорная
форма прилагательного oude (с выпадением d между гласными).
[193] Hij mocht haar graag – она ему
очень нравилась.
[194] dat het ... tusschen Paul en haar geluwd was – что отноешния между ею и Паулем стали
прохладнее.
[195] het verloop ... volgend – следя... за ходом (беседы).
[196] keek van haar naar – перевел взгляд с нее на....
[197] op den juisten prijs
stellen – правильно оценить.
[198] alweer – усилительное
al в сочетании с weer снова.
[199] daar heb je altijd tijd voor - для этого у тебя всегда находится время.
[200] Keizersgracht - улица в Амстердаме.
[201] Theun de Vries (род, 1907) - выдающийся нидерландский писатель, член коммунистической
партии, автор многочисленных романов и новелл. Его роман «Rembrandt», переведенный на русский
язык, повествует о жизни и творчестве великого нидерландского живописца.
[202] nog temperend warm en met welige gloed - предикативное, постпозитивное определение к сказуемому
scheen.
[203] van Titus,... van Cornelia -сын и дочь Рембрандта
[204] Hendrickje - жена
Рембрандта.
[205] Waar bleven de kinderen? - Куда делись (запропастились) дети?
[206] wiens naam hem steeds weer ontschoot - имя которого он постоянно забывал.
[207] Hij werd... wakker - Он... проснулся.
[208] ging koesterend - грело (согревало), gaan имеет начинательный видовой оттенок.
[209] na enige moetfe - здесь: с трудом
[210] voor - здесь: прежде
чем (вместо voordat).
[211] dag - добрый день
(приветствие).
[212] Могo (1741 - 1814) -французский график, изображавший быт
аристократии.
[213] Aan wie deed
[214] of - здесь: как будто бы.
[215] najaarsdraden - осенняя паутина (е воздухе).
[216] De hand lag
stil. - Рука замерла.
[217] die hij tot leven riep - которых он создал (которым он дал жизнь).
[218] te - слишком.
[219] hersteld - здесь: прошло.
[220] Hjjzelf - он сам.
[221] hij bukt er zich niet meer naar - он не нагибается, чтобы поднять ее.
[222] wies - здесь: наступил (от глагола wassen расти).
[223] Suythoff - зять Рембрандта.
[224] om hem te halen - чтобы позвать его.
[225] Jacoba van Velde - популярная писательница, проживала во Франции. Ее роман «Degrotezaal» (1953)
переведен на ряд европейских языков.
[226] Wat was ze blij me te zien! - Как она была рада повидаться со
мной!
[227] ... dat het nu veel beter met haar gaat - здесь: что
она чувствует себя теперь гораздо лучше.
[228] Mon Dieu - (франц.) Боже мой!
[229] in orde - в порядке, а порядок.
[230] schoon goed - чистое белье.
[231] geeft niet mee - не поддается (уходу).
[232] geen zorg - не беспокойся
[233] Sociale Zaken - организации по оказанию помощи престарелым, инвалидам и т. п.
[234] Waar bent u
te bereiken? - Где вас можно застать?
[235] ga uw gang - пожалуйста, начинайте.
[236] ouden van dagen - старики, престарелые люди.
[237] klopt dat? - это так?
[238] dat kan wel... maar - это так,... но.
[239] ... erbij leggen – добавить.
[240] Hij trok een... gezicht - gezicht trekken - корчить гримасу.
[241] Maar u leeft toch ergens van? - Но вы
ведь на что-то живете?
[242] free-lance - (ангп.)
человек свободной профессии.
[243] laat ik afwachten - Надо подождать.
[244] С. В. van Haeringen - известный
нидерландский лингвист, германист и историк нидерландского языка, профессор
Утрехтского университета. Здесь приводится отрывок из его книги «Nederlands tussen Doits en Engels», посвященной определению места
нидерландского языка среди ближайших родственных ему германских языков.
[245] Zien we nu...
hoe het... gesteld is met - Если мы посмотрим... как обстоит дело с...
[246] in eerste aanleg - в первой инстанции.
[247] houdt niet... rekening met - не считается... с...
[248] van wat al bezig was -
всего того, что уже подготавливало почву...
[249] in veel opzichten - во многих отношениях.
[250] uit het oogpunt... bezien - рассматриваемый с точки зрения...
[251] zo goed als tabula rasa -
ничем иным, как чистым (нетронутым) листом (бумаги).
[252] dialectisch geschakeerd - диалектально окрашен.
[253] in dezen - в
нем (то есть в языке).
[254] zo ver was gevorderd - так далеко зашло.
[255] geschreven taal -
письменный (литературный) язык
[256] omgangstaal - разговорный язык.
[257] geen steun vinden - не имеют опоры.
[258] dat ze hem... vertrouwd zijn - что они ему хорошо извустны.
[259] ging tanen - начал утрачиваться.
[260] o. а. = onder andere - между прочим.