На Главную
Другие языки
Другие языки онлайн
Предыдущая страница Следущая страница


Тексты и комментарии

 

De reus van Spaarnwoude

 

Onder de rok van[1] Haarlem[2] ligt[3] aan het Spaarne[4] het kleine dorpje[5] Spaarn-woude[6].

 

Vele eeuwen her[7] woonde[8] daar een man van reusachtige gestalte[9] en daar-mee[10] evenredige spierkracht. Hij heette[11] Klaas van Kijten.

 

Het[12] gebeurde eens bij het vallen van[13] de avond, dat enige[14] dorpelingen na het beëindigen[15] van hun[16] dagtaak op het marktpleintje[17] met elkaar[18] stonden te praten[19]. In hun midden[20] bevond zich[21] Klaas, natuurlijk ver boven hen uitstekend[22]. Hij was[23] die avond[24] het middelpunt hunner[25] belangstelling. Men[26] roemde zijn[27] lichaamskracht en een boer vroeg[28] Klaas bij hem[29] in dienst te treden[30] voor het werk op de akker. Hij voegde eraan[31] toe: «Klaas, jij zou mij[32] vier werklieden[33] uitsparen[34]». Verontwaardigd[35] wees Klaas het voorstel af[36], ofschoon hij zelf maar een klein stukje land had[37] en met de visvangst maar weinig verdiende.

 

Een boer raadde hem aan, dienst te nemen in een huurleger: hij zou dan veel kunnen verdienen[38]. Maar Klaas antwoordde, dat hij de oorlog verafschuwde en alleen ten strijde zou trekken[39], als de graaf hem voor de krijgsdienst had opgeroepen[40].

 

Een derde dorpeling bood Klaas aan[41], hem in een schuit rond te voeren door de steden[42] en de dorpen, om iedereen tegen betaling[43] van een stuiver in staat te stellen[44], zijn reusachtige gestalte en de kracht van zijn spieren te bewonderen. Maar Klaas voelde er zich door[45] gegriefd[46], dat iemand hem zoiets[47] in ernst[48] durfde[49] voorstellen. Doch plotseling stokt het gesprek[50] want een snerpende[51] kreet weerklinkt over het pleintje. En men hoort roepen[52]. «Vlucht[53], vlucht, de stier van Bart Amse is los[54]!» De dorpelingen zoeken ijlings een goed heenkomen[55]. Slechts twee blijven staan[56]: Klaas van Kijten en een arme vrouw. Het kindje, dat zij op haar[57] arm had, houdt zij krampachtig tegen zich aangedrukt[58]. Maar stokstijf[59] blijft zij staan; zij lijkt van schrik verbijsterd[60]. En wanneer zij ten slotte[61] tot bezinning komt[62] en ook wil vluchten, is[63] de woest brullende stier al in haar onmiddellijke nabijheid. Zij ziet in doodsangst, hoe het dier reeds de kop buigt om toe te stoten. Maar nu stort Klaas van Kijten zich tussen haar[64] en de stier. Hij grijpt de horens[65] en met zijn geweldige kracht brengt hij het dier tot staan[66] en houdt het in bedwang[67]. Dan komen van alle kanten de mannen uit hun schuilhoeken te voorschijn[68] en in korte tijd is de stier met sterke touwen aan voor- en achterpoten[69] gebonden[70].

 

Met tranen in de ogen dankt de moeder Klaas voor de redding. En als ze[71] geheel van de schrik bekomen is[72], zegt ze: «Ga je mee[73] naar mijn huis, ik heb nog een paar[74] verse tarwebroden voor je[75]». Doch Klaas bedankt; hij weet, dat het vrouwtje het nog armer heeft[76] dan hijzelf[77] en hij zegt: «Dat ik jou[78] en de kleine[79] heb kunnen redden[80], is voor mij zo’n[81] grote voldoening, dat ik geen beloning wil aannemen».

 

Zo toonde de Reus van Spaarnwoude wederom, dat hij ook groot van ziel[82] was.

 

 

Multatuli[83]

Max Havelaar

 

(Uit het Zeventiende Hoofdstuk)

 

    Saïdjah was reeds vijftien jaar, toen zijn vader naar Buitenzorg vertrok[84]. Hij had deze[85] met daarheen vergezeld omdat hij grote plannen in zijn gemoed omdroeg[86]. Men had hem gezegd dat er te Batavia zoveel heren waren die in Bendies reden[87], en dat er dus misschien voor hem een dienst zou te vinden zijn als bendiejongen, waartoe[88] men gewoonlijk iemand kiest, die nog jong is en onvolwassen, om niet door te veel zwaarte achter op het tweewielig rijtuig, ’t evenwicht te breken[89]. Er was, had men hem verzekerd, bij goed gedrag veel te winnen in zodanige bediening. Misschien zelfs zou hij op deze wijze[90] binnen drie jaren geld kunnen oversparen, genoeg om twee buffels te kopen. Dit vooruitzicht lachte hem toe. Met fieren tred zoals iemand gaat die grote zaken in den zin heeft[91], trad hij na ’t vertrek zijns vaders bij Adinda[92] binnen, en deelde haar zijn plan mede.

   - Denk eens, zeide hij[93], als ik wederkom zullen wij oud genoeg zijn om te trouwen, en we zullen twee buffels hebben!

   - Heel goed, Saïdjah! Ik wil gaarne met je trouwen als je  terugkomt. Ik zal spinnen, en sarongs en slendangs[94] weven, en batikken[95], en heel vlijtig zijn al dien tijd[96].

   - O, ik geloof je, Adinda! Maar... als  ik je getrouwd vind?

   - Saïdjah, je weet immers wel dat ik met niemand trouwen zal. Mijn vader heeft me toegezegd aan uw vader.

   - En jijzelf[97]?

   - Ik zal trouwen met u, wees daar zeker van[98]!

   - Als ik terugkom, zal ik roepen in de verte...

   - Wie zal dat horen, als we rijst stampen in ’t dorp?

   - Dat is waar. Maar Adinda... o ja, dit is beter: wacht me bij het djatibos, onder den ketapen[99] waar je mij de melatti[100] hebt gegeven.

   - Maar, Saïdjah, hoe kan ik weten wanneer ik moet heengaan om je te wachten bij de ketapen?

   Saïdjah bedach zich een ogenblik, en zeide:

   -Tel de manen. Ik zal uitblijven driemaal twaalf manen... deze maan rekent  niet mee. Zie, Adinda, kerf een streep in je rijstblok[101] bij elke nieuwe maan. Als je driemaal twaalf strepen hebt ingesneden, zal ik den dag, die daarop volgt[102], aankomen onder den ketapen. Beloof je, dáár te zijn?

   - Ja, Saïdjah! Ik zal onder den ketapen bij het djatibos wezen[103] als je terugkomt.

   Nu scheurde Saïdjah een strook van zijn blauwen hoofddoek, die zeer versleten was, en hij gaf[104] dat stukje aan Adinda, dat ze ’t bewaren zou als een pand. En toen verliet[105] hij haar en Badoer.

 

   Saïdjah kwam te Batavia aan. Hij verzocht[106] een heer hem in dienst te nemen, hetgeen[107] die heer terstond deed[108] omdat hij Saïdjah niet verstond. Want te Batavia heeft men gaarne bedienden die nog geen Maleis spreken en dus nog niet zo bedorven zijn als anderen die langer in aanraking waren met Europese beschaving. Saïdjah leerde spoedig Maleis, maar paste braaf op want hij dacht[109] altijd aan de twee buffels die hij kopen wilde, en aan Adinda. Hij werd groot en sterk omdat hij alle dagen at[110], wat te Badoer niet altijd wezen kon[111]. Hij was bemind[112] in den stal, en zou zeker niet afgewezen zijn[113] als hij de dochter van de koetsier ten huwelijk gevraagd had[114]. Zijn heer zelf hield zoveel van Saïdjah[115], dat deze spoedig werd verheven tot[116] huisbediende. Men verhoogde zijn loon, en gaf hem bovendien gedurig geschenken, omdat men zo bijzonder tevreden was over zijn diensten.

 

     Maar men vond[117] Saïdjah ondankbaar toen hij, na bijna drie jaren dienst, zijn ontslag vroeg en om een bewijs verzocht dat hij zich goed gedragen had. Men kon hem dit echter niet weigeren, en Saïdjah ging met een vrolijk hart op reis[118].

 

    Eindelijk zag hij den ketapan. Of liever[119] hij zag een donkere plek die veel sterren bedekte voor zijn oog. Dat moest[120] het Djatibos wezen, bij den boom waar hij Adinda zou weerzien, den volgenden dag na 't opgaan[121] van de zon. Hij zocht in het duister, en betastte vele stammen. Weldra vond hij een be­kende oneffenheid aan de zuidzijde van een boom,en hij legde den vinger in een gleuf die Si-Panteh daarin gehakt had met zijn parang[122] om de pontia-nak[123] te bezweren die schuld had aan de tandpijn van Panteh's moeder, kort voor de geboorte van zijn broertje. Dat was de ketapan dien hij zocht.

 

    Hij zette zich neder aan den voet van den boom, en zag op naar de ster­ren. En als er een verschoot[124], nam hij dit aan als een groet bij zijn weder­komst te Badoer. En hij dacht er aan, of [125] Adinda nu slapen zou? En of ze wel goed de manen had ingesneden in haar rijstblok? Het zou hem zo smar­ten wanneer zij een maan had overgeslagen[126] , alsof 't niet genoeg ware[127]... zesendertig! En ook vroeg hij zich, wie er toch wel wonen zou in zijns vaders huis? En zijn jeugd kwam hem voor den geest[128], en zijne moeder, en hoe die buffel hem had gered van den tijger, en hij bepeinsde wat er toch zou geworden zijn[129] van Adinda als die buffel minder trouw ware geweest?

    Hij lette zeer op het dalen van de sterren in 't westen, en bij elke ster die aan de kim verdween[130], berekende hij hoe de zon weer iets nader was aan haren opgang[131] in het oosten, en hoeveel nader hijzelf aan 't weerzien van Adinda.

    Want nog was de zon niet opgegaan, nog had het oog van den dag geen blik geworpen[132] op de vlakte. Wel[133] verbleekten de sterren daar omhoog, beschaamd dat er spoedig een eind komen zou aan haar heerschappij[134]... wel

vloeiden er vreemde kleuren over de toppen der bergen, die donkerder[135] schenen naarmate ze scherper afstaken op lichteren grond[136]... wel vloog er hier en daar[137] door de wolken in het oosten iets gloeiends - pijlen van goud en van vuur die heen en weer[138] werden geschoten, evenwijdig aan de kim -maar ze verdwenen weer en schenen neer te vallen achter de ondoordring­bare gordijn die nog altijd den dag bleef verbergen[139] voor de ogen van Sai-djah.

  Toch werd het allengs lichter en lichter om hem heen. Hij zag reeds het landschap, en reeds kon hij de kuif onderscheiden van het klappa-bosje[140] waarin Badoer verscholen ligt... daar sliep Adinda!

  En nog altijd was er niemand op het pad dat van Badoer leidde naar den boom.

  O, ze was gewis tegen den morgenstond in slaap gevallen[141] vermoeid

van ' t waken gedurende den nacht, van 't waken vele nachten door[142]! Zeker had ze niet geslapen sedert weken; zo was het!

  Zou hij opstaan en naar Badoer gaan? Neen! Mocht het schijnen[143] alsof er twijfel was aan haar komst?

  Als hij den man riep[144] die daarginds zijn buffel naar 't veld dreef[145]? Die man was te ver. En bovendien, Saïdjah wilde niet spreken over Adinda, niet vragen naar Adinda... hij wilde haar weerzien, haar alleen, haar het eerst[146]! O zeker, zeker zou ze nu spoedig komen! Hij zou wachten, wachten...

  Maar als ze ziek was, of... dood?

  Als een aangeschoten[147] hert vloog Saïdjah 't pad op, dat van den ketapan leidt naar het dorp waar Adinda woonde. Hij zag niets en hoorde niets, en

toch had hij iets kunnen horen[148], want er stonden mensen op de weg bij den ingang van het dorp die riepen: Saïdjah, Saïdjah!

  Maar... was 't zijn haast, zijn drift, die hem belette Adinda's huis te vinden? Hij was reeds voortgevlogen tot aan 't einde van den weg waar het dorp op­houdt, en als dolzinnig keerde hij terug, en sloeg zich voor 't hoofd[149] omdat hij haar huis had kunnen voorbijgaan zonder het te zien[150]. Maar weer was hij aan den ingang, en mijn God, was 't een droom? - weer had hij Adinda's huis niet gevonden! Nogeens vloog hij terug, en op eenmaal[151] bleef hij staan, greep met beide handen zijn hoofd, als om daaruit[152] den waanzin weg te per­sen, die hem beving, en riep luide: 'dronken, dronken, ik ben dronken!'

  En de vrouwen van Badoer kwamen uit hare huizen, en zagen met deer­nis den armen Saïdjah daar staan, want zij herkenden hem, en begrepen dat hij Adinda's huis zocht, en wisten dat er geen huis van Adinda was in het dorp Badoer.

 

  Ja, daar moest het zijn... daar had Adinda gewoond!

  Struikelend over halfvergane bamboe en over stukken van 't neergevallen dak[153], baande hij zich een weg naar 't heiligdom dat hij zocht. En, waarlijk, hij vond nog iets terug van den opstaanden pagger[154] waarnaast Adinda's baleh-baleh[155] gestaan had, en zelfs stak in dien pagger nog de bamboezen pin, waaraan ze haar kleed hing als ze zich te slapen legde...

  Maar de baleh-baleh was ingestort als het huis, en bijna vergaan tot stof[156]. Hij nam een handvol daarvan, drukte het aan zijn geopende lippen, en ademde zeer diep...

  Den volgenden dag vroeg hij aan de oude vrouw die hem verpleegd had, waar 't rijstblok was dat er gestaan had op het erf van Adinda's huis. De vrouw was verheugd dat ze hem hoorde spreken[157],en liep het dorp rond om dat blok te zoeken. Toen zij den nieuwen eigenaar aan Saïdjah kon aanwijzen, volgde deze haar zwijgend, en bij 't rijstblok gebracht, telde hij daarop tweeëndertig ingekorven strepen...

  Toen gaf hij die vrouw zoveel Spaanse matten[158] als nodig was tot het ko­pen van een buffel, en verliet Badoer. Te Tjiang-Kahan kocht hij een vissersprauw[159], en kwam daarmede na enige dagen zeilens[160], in de Lampongs aan, waar de opstandelingen zich verzetten tegen het Nederlands gezag. Hij sloot zich aan bij een bende Bantammers, niet om te strijden zozeer als om[161] Adinda te zoeken. Want hij was zacht van aard[162], en meer ontvankelijk voor droefenis dan voor bitterheid.

  Op zekeren dag dat de opstandelingen opnieuw waren geslagen, doolde hij rond in een dorp dat pas veroverd was door het Nederlandse leger en dus in brand stond[163]. Saïdjah wist dat de bende die daar vernietigd was gewor­den, grotendeels uit Bantammers had bestaan. Als een spook waarde hij rond in de huizen die nog niet geheel verbrand waren, en vond het lijk van Adinda's vader met een klewang[164] - bajonetwonde in de borst. Naast hem zag Saïdjah de drie vermoorde broeders van Adinda, jongelingen, bijna kin­deren nog, en een weinig verder lag het lijk van Adinda, naakt, afschuwelijk mishandeld...

  Er was een smal strookje blauw lijnwaad gedrongen in de gapende borstwond die een eind scheen gemaakt te hebben[165] aan lange worsteling...

  Toen liep Saïdjah enige soldaten tegemoet, die met geveld geweer de laatstlevende[166] opstandelingen in 't vuur dreven van de brandende huizen. Hij omvademde de brede zwaardbajonetten, drukte zich voorwaarts met kracht, en drong nog de soldaten terug met een laatste inspanning toen de gevesten stuitten tegen zijn borst.

  En weinig tijds later[167] was er te Batavia groot gejubel over de nieuwe over­winning die weer zoveel lauweren had gevoegd bij de lauweren van't Neder­lands-Indisch leger. En de Landvoogd schreef naar't Moederland dat de rust in de Lampongs hersteld was. En de Koning van Nederland, voorgelicht door zijn Staatsdienaren,beloonde wederom zoveel heldenmoed met vele ridder­kruisen. En waarschijnlijk stegen er in zondagskerk of bidstond uit de harten der vromen dankgebeden tet hemel, bij 't vernemen dat «de Heer der heirscharen»[168] weer had meegestreden onder de banier van Nederland...

 

J. Boudier-Bakker[169]

De Armoede

 

  Kitty was het vriendinnetje[170] uit kinderjaren van Lot en Paul. Inwonend bij een saaie tante, had zij bij de Terlaets[171] haar tweede thuis gevonden, logeerde zij er soms weken, als een zusje met de eigen kinderen meelevend. Mevrouw Terlaet had bijzonder gehouden van dat vrolijke kind met een en al levenslust, met een dolle pret[172] in de wildste spelletjes[173]. Zij was, bijna drie jaar jonger, Lots vriendinnetje, maar als ze even kon[174], holde ze naar Paul, om hem in hun spel te betrekken, en in later jaren als opgroeiend meisje, bleef zij kinderlijk in die openlijk getoonde aanhankelijkheid voor Paul. Later, beiden volwassen, musiceerden zij samen thuis, en na moeders dood bij Lot, en iedereen in de familie verwachtte, iedereen hoopte: dat wordt een engagement.

  Toen opeens was 't uit geweest[175]. Paul was Kitty gaan ontwijken[176], maar niemand had ooit de reden geweten, en Kitty had nooit iets losgelaten, nooit bevreemding of teleurstelling getoond. Of er werkelijk iets tussen hen gebeurd was, dan[177] slechts een gewoon uitsterven van kindervriendschap, niemand wist het. Maar zij was naar Berlijn gegaan, om daar verder te studeren voor zang. Dat was haar doel geworden, waarin ze volkomen tevreden scheen[178]. Een paar keer[179] dezen winter was ze opgetreden.

 

   Lot, terwijl zij thee schonk, vroeg wanneer haar liederavond zou zijn.

    "Acht Januari, in de kleine zaal van het Concertgebouw. Albert Terwen, ze wist wel, de jonge planist, met wien ze gelijk in Berlin geweest was, zou haar begeleiden en zelf ook spelen".

    Even vorste een scherpe blik uit Lots ogen naar Kitty[180].

    "Was dat het misschien[181] dat Paul had verdrongen?"

    Ze had dolgraag gevist[182], of ze dien Terwen veel ontmoette, of hij geëngageerd was... Maar ze zweeg in gekrente trots om haar broer.

    "We gaan natuurlijk allemaal" - zei ze vlak daarop weer in de hartelijkheid van haar vriendschap.

    "Niet prettig", schoot door Kitty's denken[183] "al de Terlaets en ... Paul".

    Ze praatte er overheen[184], babbelde losjes voort op haar levendige aantrekkelijke manier; onder het lamplicht vonkte haar rosblond kroezig haar.

    Weer werd gescheld.

    Lot lachte onbemerkt tegen Peter, en hij lachte terug, even zijn voorhoofd oprimpelend.

    "Ik geloof[185], Paul, - zei Lot, - of Bernard - 't is gek, zoals die hun stemmen[186] op elkaar lijken".

   Ze bleven luisterend wachten[187]. Kitty haar adem ging kort[188].

    "t Is Bernard", zei Peter toen.

   Kitty's handen vielen slap in haar schoot, - terwijl niemand op haar lette, schaduwde even een ontmoediging over haar gezichtje.

   Dan, zich vermannend, haar kleur teruggekeerd[189], stond ze op met haar glimlach, om Bernard Terlaet te begroeten.

  Hij was de oudste van de kinderen Terlaet. Man van tweeënveertig,  groter en forser van bouw dan al de anderen, forser van uitdruking; ook de mooie, levendige, donkere kop, waarin de sterke ogen koelscherp rondblikten; aan de slapen zilverde al[190] het volle haar.

   "Ik kom maar even", zei hij, "ik ga door naar Paul, maar ik kwam hier langs[191] - ja geef me een kopje thee, dat's goed. Wel Kitty, roem en eer jaag je na, maar je ouwe[192] vrienden vergeet je".

   Ze verdedigde zich vrolijk, en hij lachte, zijn koel-verstandelijke glimlach verzacht in milder trekken, waardoor zijn gezicht soms een zeldzame charme kreeg. Hij mocht haar graag[193], hij, die als medicus zovele gedegenereerden voor zich zag, vond een genot in het beschouwen van deze jonge, sterke vrouw; en terwijl hij met haar praatte, dacht hij:

   "Vreemd, dat het zo plotseling tussen Paul en haar geluwd was"[194].

   Het gesprek werd weer algemeen. Peter vertelde op zijn leuke, eenvoudige manier een incident op ‘t gymnasium met een jongen.

   "Ik hoor altijd graag die verhalen van school”, zei Lot, met kinderlijk plezier het verloop dat zij kende, volgend[195].

   Bernard keek van haar naar[196] zijn zwager. Hij mocht Peter. Hij bewonderde altijd Peters geduld en tact met Lot, die hij als geen ander kon waarderen en op den juisten prijs stellen[197].

   “Je bent er in zo lang niet geweest", verweet Lot. "Ik had je de hele week al verwacht en wat? ga je nu alweer[198] weg? Natuurlijk naar Paul, daar heb je altijd wel tijd voor[199]!"

   Hij lachte plagend om haar soms kinderlijke jaloezie, maar zonder er een ogenblik langer om te blijven.

   "Lot bleef een kind", dacht hij.

   Toch, bij Lot kwam hij nog het meest, omdat zij, in haar familiezwak, zo warm-hartelijk hem altijd ontving en alles deed om het hem gezellig te maken. En ook, omdat hij wist, dat hij haar wat steun kon geven in al de moeilijkheden van haar leventje.

   "Ik ga mee", zei Kitty, "ik moet even nog bij de Douwers zijn op de Keizersgracht"[200]. "Dan gaan we samen". Peter liet hen uit.

 

 

Theun de Vries[201]

Rembrandt

XXIV

 

Rembrandt lag onbewegelijk in de bedstede en neuriede zacht voor zich heen. De najaarszon scheen in de kamer, nog temperend warm en met welige gloed[202]. De meester zong een oud liedje; hij had het misschien gehoord van Titus misschien van Cornelia[203]. Hij keek om zich heen. Hendrickje[204] bleef lang uit vandaag. Het atelier lag in helder geel middagschijnsel. Waar bleven de kinderen?[205].

En waar was de vreemde schilder, die hem nooit anders dan «meester» noemde, maar wiens naam hem steeds weer ontschoot[206]? En waar was Titus? Hij had hem in al zo Iang niet meer gezien. Ach, hoe kon hij dat nu ook vergeten! De jongen was immers getrouwd. Maar woonde hij dan niet hier? - Het denken was zo moeilijk. Rembrandt kneep de ogen dicht. Ik denk niet meer...

Hij wendde het gezicht naar de wand en sluimerde weg. Hij werd spoedig weer wakker[207]. Het moede gevoel in zijn hoofd was verdwenen. Hij zuchtte behagelijk en rekte zich. Was het morgen? Hij richtte zich op den elleboog half op, maar de jicht doorschoot hem.

- Ai, zei hij zacht en wreef de pijnlijke plek.

Hij trok de nachtmuts van het hoofd en wikkelde den hoofddoek om, die hij nu altijd droeg overdag. De zon ging koesterend[208] over zijn gekromde handen. Hij stak ze naar het licht toe, als naar het weldadig vuur van een brandende haard. Waar waren de kinderen? - Late vliegen zoemden in den lichtbundel bij het raam. Hij gleed uit de bedstede en tripte langzaam door de kamer. Hij sloeg zijn mantel om. Dan begon hij iets te zoeken. Linnen. En verf. Na enige moeite[209] ontdekte hij beide. Hij spande het doek op; het kostte hem tijd, voor[210] hij er in slaagde. De verf op zijn palet was gedroogd. Hij krabde het hout zorgvuldig schoon en mengde nieuwe kleuren.

  Straks zou Titus komen. Met zijn vrouw. Met Magdalena van Loo. O, hij kende haar; hij had meermalen haar portret geschilderd! Hij zou hen waardig ontvangen. Een nieuw doek wilde hij zijn zoon geven, een kleine hulde. Hij was zeer trots op Titus. Hij zou hem schilderen, hem en zijn vrouw en het kind. Hij wist nog wel, hoe het heette. Titia heette het! Het kwam immers elken dag bijna, en bracht hem een appel of kersen, of liet hem bonte poppen zien en groette met de kleine hand: dag[211] grootvader. - En wanneer zij dan boven was, zou ook Titus komen, die leek op een edelman bij Moro[212], en met hem spreken en vertellen van de grootse zaken, die hij deed en van zijn reizen en hem nieuwe schilderstukken laten zien; en daarna zou er geld op tafel vallen met sterke, vrolijke echo van goed gemunt geld voor wijn en brandewijn.

  Rembrandt lachte vergenoegd en klakte de tong tegen het gehemelte.

  Hij wilde zijn zoon schilderen, hem met het portret verwelkomen. - De hand van den meester zette een koortsachtige tekening op. Titus en daarnaast Magdalena; en vóór hen een open ruimte voor het kind. - Aan wie deed Magdalena hem denken?[213] Van wie had zij het rosse haar, de volle lippen, de zachtgewelfde slapen?... Het was verwonderlijk en vertrouwd; hij kende het.., Het was bijna, of[214] de geur van een jong lichaam naar hem overwoei. Eens, toen ook hij jong was, had hij een vrouw gekend met zulk ros haar en zulke warme Iippen...

  Rembrandt streek met de hand over de ogen. Het herfstig goud glansde verholen over het linnen. De verven glommen in een mild schijnsel. De mee­ster hoorde weer het gonzen der vliegen. Hij sloeg er met het penseel naar. Zij leidden hem af. Hij wendde zich terug naar het doek. Het vage mijmeren spon hem opnieuw in met onzichtbare najaarsdraden[215].

  Hij wist niet meer, welke vrouw hij portretteerde. Herinneringen en dromen doorspeelden de werkelijkheid. Magdalena, Hendrickje, Saskia... Saskia. Hij neuriede den naam en bewoog wiegend het hoofd. Alles keerde terug. Sa­skia. Eensklaps zweeg hij. De hand lag stil[216]. Saskia. Er stak hem oude bekende pijn bij het woord. Hij streek weer de hand over het voorhoofd. Moeizaam kruisten de rimpels zich. Hij schudde het hoofd. Wat was er gebeurd? Hij wist niets meer.

De wolk trok voorbij. Weer begon hij te werken. De kleuren hingen zwaar en goudig aan zijn penseel. Een man - een vrouw - een kind. Twee, drie kinderen. Aan wren behoorden ze? Hij wist het niet. Een vrouw baart kindaren. Had Titus kinderen? - Kende hij de namen ook? Ja, het waren Titia, Rem­brandt, Saskia...

Hij dacht niet meer, droomde niet meer. Er groeide een bovenmenselijke liefde in hem. Hij beminde de kleine, stille wezens op het doek, die hij tot leven riep[217]. Hij beminde ze tot tranen toe. Hij wiste zijn mouw langs de ogen en glimlachte weer gebrekkig en stamelend. Hij was gelukkig. Geluk deed altijd pijn. Een doordringende pijn, die alle zenuwen laat trillen: Rembrandt is [218] gelukkig. Nu heeft hij ze allen weer. Nu is alle leed hersteld[219]. De zon schijnt in zijn gelaat. Saskia, Hendrickje, Magdalena, Cornelia. Hijzelf[220], Ti­tus, de kinderen; kinderen, die gestorven zijn en kinderen nimmer-geboren...

Het penseel glijdt naar den grond. Rembrandt staat op, maar hij bukt er zich niet meer naar[221]. Het doek is af. Nu kunnen ze komen. Hij laat de kiel van de schouders glijden; hij wikkelt den hoofddoek af. Hij is moe, moe. Het bed. Hij laat zich op de dekens vallen. Hij lacht breed, tevreden en breed. Een traan drupt nog op zijn wang. Hij trekt de dekens zijdelings om zich heen, en nestelt zich in de warmte. De middag gaat om. De zon schijnt niet meer naar binnen. De schemering stuift als grijze as door het atelier en bedekt de meubels. Dof glimt het koper, dof de spiegel, waarvoor hij zichzelf zo dikwijls geschiiderd heeft... Nu kunnen ze komen...

O milde nacht! -

De avond wies[222] toen Suythoff[223] en Cornelia binnentraden om hem te halen[224] voor den maaltijd. Het was vreemd stil in de kamer. Zij bleven in de deuropening staan en keken elkander aan.

Dan vloog Cornelia met een schreeuw naar de bedstede. Rembrandt was dood.

 

Jacoba van Velde[225]

De grote zaal

 

Wat was ze blij me te zien![226] Het schijnt dat het nu veel beter met haar gaat[227]. Maar wat is ze mager. Ik ben biij dat ze in een rusthuis is, daar wordt ze tenminste goed verzorgd. Ik kon het niet meer. Mon Dieu[228], als ik denk aan die afgelopen drie weken! Ik ben nooit een goede verpleegster geweest. Misschien had ik het nog veel langer volgehouden als de dokter niet gezegd had dat een rusthuis beter voor haar was. Een rusthuis, zei ik, waarom geen ziekenhuis? Dat gaat niet, zei hij, ze heeft geen ziekte die over een maand of zelfs twee maanden genezen is. Ze is oud. In een rusthuis wordt ze goed verzorgd. Of u moet een verpleegster nemen. Daar heb ik geen geld voor, zei ik. Dan een rusthuis, besloot hij. Ik zal het wel in orde[229] maken. Er zal later nog wel een dokter komen. Voor de controle. Controle? vroeg ik. Ja, zei hij, dat moet altijd. De controledokter kwam na een uur. Hij keek even naar haar. Uw moeder? vroeg hij. Ik knikte. Over een paar uur komen ze haar halen. 's Avonds kwam er een ambulance. Twee jonge mannen kwamen boven met een brancard. Daar legden ze haar op. Ze deden het flink en handig. Als ik haar wilde wassen of schoon goed[230] aantrekken was ik binnen twee minuten kletsnat van inspanning. Zo'n ziek lichaam geeft niet mee[231], dat weegt als lood. Ze wist niet dat ze op de brancard werd gelegd. Het was moeilijk haar uit de kamer te krijgen. De gang en de trappen zijn smal. Hé Dick, zei de een, die al op de gang stond met haar benen, houdt haar een beetje schuin. Dick, die nog met het hoofdeinde in de kamer stond zei, Voorzichtig draaien maar. Direct valt ze er af, zei ik. Geen zorg[232], mevrouwtje, zei hij, ze is goed vastgebonden. Hij lachte, zijn tanden waren heel wit. Op de trap hielden ze haar bijna rechtop, zo steil is die. Pas op, zei mevrouw Lindeman, die op de gang van de eerste etage stond. In de ambulance zetten ze haar voorzichtig neer.

Mijn moeder had van de hele dragerij niets gemerkt. Ze lag stil en wit, haar ogen gesloten. Ze werd in een zaaltje op een bed gelegd. Een vijftal oude vrouwen keken toe. De directrice, Mevrouw Zomers heet ik, zei ze, vroeg me een paar inlichtingen te geven. Ook vroeg ze, Heeft uw moeder een eigen inkomen? Honderd gulden, zei ik. Kunt u het tekort bijbetalen? Wat bedoelt u? vroeg ik. Ze zei, Honderd gulden is niet genoeg, kunt u het tekort bijbetalen? Nee, zei ik. Dan moeten we Sociale Zaken[233] inschakelen, zei ze, u hoort er nog wel van. Waar bent u te bereiken?[234] Op het adres van mijn moeder, zei ik, daar woon ik zolang. Waar is dat? vroeg ze. U hebt het net opgeschreven, zei ik. En mijn moeder, hoe moet het nu met haar gaan? Komt u morgen even kijken, zei ze, en brengt u dan gelijk haar bril en haar gebit mee. De volgende morgen kwam er een meneer. Er is iemand voor u, zei mevrouw Lindeman. Ik lag nog in bed. In het bed van mijn moeder. Dat is beter dan de harde divan waar ik eerst op lag, Wacht u even, zei ik door de deur. Ik trok een kamerjas aan. Het was een kleine man met dikke brilleglazen. Hij had een actentas onder zijn arm. Mijn naam is... Ik verstond zijn naam niet. Ik versta bijna nooit namen. Ik hoop niet dat het belangrijk is. Misschien zie ik hem nooit weer. Soms is het vervelend, als je iemand nog eens ontmoet. Gaat u zitten, zei ik, wilt u roken? Dank u, zei hij, ik rook niet. Ik stak een sigaret op. Ik moet u een paar vragen stellen, zei hij. Goed, zei ik, ga uw gang[235]. Hij was voor de tafel gaan zitten. Hij haalde papieren uit zijn tas, legde ze op de tafel, schroefde zijn pen los. Blijft uw moeder in dat rust­huis? vroeg hij. Blijven? zei ik. Ja, blijft ze daar of komt ze hier weer terug? Dat weet ik niet, zei ik. Ze is ziek, de dokter heeft gezegd dat ze een goede verpleging moet hebben. Kan ze daar blijven? Ja, zei hij, het is een rusthuis voor ouden van dagen[236]. Hebt u daar dan helemaal niet over nagedacht? Nee, zei ik, hoe moet ik dat weten? Ik kom net uit Parijs. Woont u in Parijs? Dan moet u er toch over nadenken, zei hij. Uw moeder heeft een beroerte gehad, ze zal voorlopig niet voor zichzelf kunnen zorgen en misschien nooit meer. Kunt u hier blijven om haar te verzorgen? Nee, zei ik. nee dat kan ik beslist niet. Nou, ziet u wel, hij scheen tevreden over mijn preciese antwoord. Ze heeft nu een plaats in een goed huis, naderhand is er misschien niet meer zo gauw iets vrij. Waarschijnlijk zag hij mijn verwarring. Later, zei hij, zullen we dan wel verder zien. Mag ik u nu een paar vragen stelien? Ik knik­te. Uw moeder heet Geertruida van der Wal, geboren 3 januari 1878 in Den Haag, Getrouwd met Willem van der Veen, geboren 8 april 1877, ook in Den Haag. Uw vader is gestorven 15 mei 1942 in Den Haag. Klopt dat?[237]. Ik was er niet, zei ik. Ik was in Frankrijk. Ik hoorde het pas veel later. Hoe kwam dat? Vroeg hij. Mijn man en ik zijn in 1940 uit Parijs weggegaan. We hadden geen adres achtergelaten. Eerst in 1945, toen ik in Holland kwam om mijn ouders te zien, hoorde ik het. Wanneer bent u geboren? vroeg hij. 8 mei 1914 in Den Haag. De naam van uw man? Jean van Hasselt. Waar gebo­ren? In Amsterdam, 10 april 1910. Welke inkomsten heeft uw man? Waarom moet u dat weten? Het geld dat uw moeder heeft is niet voldoende. Ze heeft er altijd van geleefd, zei ik. Ja, dat кап wel, zei hij, maar[238] het is niet genoeg voor het rusthuis. Het tekort moeten de kinderen erbij leggen[239]. Maar hij heeft niets, zei ik, hij heeft geen inkomsten. Wat doet uw man? vroeg hij, Hij is schiider, zei ik, kunstenaar. Hij trok een ontevreden gezicht[240]. Maar u leeft toch ergens van?[241] Soms verkoopt hij werk, maar dat is nooit regelmatig. Hebt u dan inkomsten? vroeg hij. Soms, zei ik, ik ben modetekenares. Ik schrijf over mode en maak er zelf tekeningen bij. Maar ik ben een free­lance[242], ik heb ook geen vast salaris. Hij stond op. Het was of we elkaar niet goed begrepen hadden, of hij andere antwoorden van mij verwacht had. Het kan ook zijn dat ik me vergis. Dag, mevrouw, zei hij, u hoort nog wel van ons. Hij is weggegaan. Mijn moeder voor altijd in een rusthuis voor oude vrouwen? Maar als ze werkelijk niet meer voor zichzelf zorgen kan? Wat moet er dan gebeuren? Ik kan hier niet altijd blijven. Haar meenemen naar Parijs gaat helemaal niet. Wij leiden geen geregeld leven, zoals zij dat gewend is. Maar in dat huis blijven! Afschuwelijk moet dat zijn. In Parijs heb ik nooit zoiets meegemaakt. Maar daar zullen oude mensen, die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen, ook wel ergens ondergebracht worden. Vreemd dat ik daar nog nooit over nagedacht heb. Natuurlijk heb ik er wel over gedacht hoe mijn moeder het maakte, maar ik kreeg altijd opgewekte brieven. Dat ze eens zo oud zou worden dat ze niet meer voor zichzelf zou kunnen zorgen, daaraan heb ik nooit gedacht. Hoe moet alles nu gaan? Ik heb bijna geen geld meer. Jean vindt het niet prettig alleen te zijn. Wat was ze blij me te zien. Maar veel praten kon ze niet. Hoe zou ze zich werkelijk voelen? Zou ze... Nee, ik wil daar niet over denken. Laat ik afwachten[243].

 

 

С. В. van Haeringen[244]

Nederlands tussen Duits en Engels

 

Zien we nu, hoe het in het Nederlands gesteld is met[245] de standaardtaal en met de verhouding tussen wat men schrijft en wat men spreekt, dan zijn we in eerste aanleg[246] geneigd een middenpositie tussen Engels en Duits te constateren.

 

Maar dit overzicht van de toestand in de Nederlanden, en vooral van de toestand in Nederland, dat het aannemen van een middenpositie tussen En­gels en Duits alleszins zou wettigen, houdt niet voldoende rekening met[247] een eigenaardige complicate. In de geschiedenis van het Nederlands als bovengewestelijke standaardtaal ligt een scherpe bocht, of liever een breuk. Tot ver in de zestiende eeuw was het Brabant, met de belangrijke economische, culturele en politieke middelpunten Antwerpen en Brussel, dat de kweekplaats scheen te zullen worden van wat al bezig was[248] te groeien tot een algemeen Nederlands. Maar het zwaartepunt van de Nederlandse cultuur is door de staatkundige en de daarmee samengaande economische ontwikkeling verlegd naar Holland en Amsterdam. En in het Zuiden is, door de staatkundige scheiding van Zuid en Noord en de steeds voortgaande overheersing van het Frans in het Zuiden, de geleidelijke groei van de bovengewestelijke taal eenvoudig afgebroken, terwijl die groei in het Noorden als een vrijwel afzonderlijk deel van het Nederlandse taalgebied is doorgegaan. Zo betreurenswaardig die breuk in veel opzichten[249] is geweest, er was dit voordeel aan, dat het Zuiden uit het oogpunt van de «standaardtaal» bezien[250], zo goed als tabula rasa[251] is gebleven: de belangrijke aanlopen daartoe van de zestiende eeuw hebben zich niet voortgezet en het Nederlands is in Belgie alleen sterk dialectisch geschakeerd[252] als een onderstroom blijven voortbestaan. Zo kon, toen in de 19-e eeuw het bewuste streven naar een bovengewestelijke taal opkwam, dat streven althans op het gewichtige punt van de uitspraak aansluiting zoeken bij het Noorden, waar inmiddels de eenheid in dezen[253] zo ver was gevorderd[254] dat het Zuiden een behoorlijke vaste maatstaf had waarnaar het zich kon richten. De breuk in de lijn van de historische ontwikkeling tekent zich zodoende weinig af in het fonetische, maar wel in de woordenschat en in enkele trekken van de morfologie in deze zin, dat er in de geschreven taal[255] woorden vorkomen die de noordelijke om­gangstaal[256] vreemd zijn, en grammatische onderscheidingen voortleven die in die omgangstaal geen steun vinden[257]. Maar het eigenaardige van die toestand is, dat de Zuidnederlander tegenover die woorden en vormen niet vreemd staat, dat ze hem zelfs grotendeels vertrouwd zijn[258]. Dat vindt zijn verklaring hierin dat de geschreven taal duidelijke sporen bewaart van het prestige dat tot in de zestiende eeuw de zuidelijke gewesten in taalaangele-genheden hadden. Toen dat prestige door de omstandigheden ging tanen[259], heeft het nog nagewerkt o.a.[260] doordat talrijke Brabanders van gezag en aanzien zich in de troebele tijden van de 16-e en het begin van de 17-e eeuw in het Noorden vestigden.

 

 

 

 

 

 

Сергей Александрович Миронов

Нидерландский (голландский) язык:

Грамматический очерк, литературные тексты с комментарием

2-е переработанное издание

 

 

Компьютерный набор и верстка:

кафедра теории языкознания и немецкого языка

Калужского педуниверситета

 

 

Налоговая льгота - общероссийский классификатор

продукции ОК-005-93, том 2; 953000 - книги, брошюры

 


 

Лицензия на издательскую деятельность ИД № 00939 от 09.02.2000

Издательский дом "Эйдос". филиал АОЗТ НИСК "Жилье Калуги"

Адрес: г. Калуга, пер. Штрековый, д. 14

 

 

Подписано в печать 06.05.2001                                         Формат 60 * 64 / 16                         Бумага офсетная

Печать  трафаретная       Объем а,75 л.л.        Тираж 1000 экз.                                               Заказ № 183

 


 

 

Отпечатано с готового оригинал-макета

АП «Полиграфия», г. Калуга, ул. Тульская, 13 а



[1] onder de rok van – близ (в сочетании с названием города), буквально: под дымом.

[2] Haarlem – Харлем (административный центр провинции Северная Голландия, промышленный город и центр цветоводства).

[3] ligt – 3-е лицо, единственное число настоящего времени от liggen  (см. §36).

[4] Spaarne – Спаарне (канал, ответвление Канала Северного моря).

[5] dorpje  -je – суффикс со значением уменьшительности (см. §12).

[6] Spaarnwoude – Спаарнвоуде (название села). Это село существует и поныне. В нём находится старинная церковь, на боковой стене которой укреплена двухметровой длины доска, показывающая размах рук жившего некогда здесь великана.

[7] vele eeuwen her – много веков тому назад.

[8] woonde - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от wonen (см. §37).

[9] van reusachtige gestalte – огромного роста (van - заменитель родительного падежа).

[10] daarmee – с ним (то есть с ростом). Местоимённое наречие заменяет здесь сочетание предлога met c личным местоимением 3-его лица единственного числа.

[11] heette – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от  heten (см. §34, 37).

[12] hetздесь: безличное местоимение (см. §29).

[13] bij het vallen (van) – с наступлением (чего-либо), het vallen – субстантивированный инфинитив.

[14] enige – несколько, некоторые (enig – единственный).

[15] het beëindigen – окончание (субстантивированный инфинитив).

[16] hun – их (притяжательное местоимение3-его лица множественого числа, см. §24). 

[17] marktpleintje – -tje – суффикс со значением уменьшительности.

[18] met elkaar – друг с другом, между сосбой.

[19] stonden te praten – 3-е лицо, множественное число прошедшего времени от

staan + te +  инфинитив; te – частица, чтоящая перед инфинитивом; весь оборот передаёт длительность действия, переводится «стояли, разговаривая (беседуя)».

[20] in hun midden – среди них (буквально: в их середине).

[21] bevond zich – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от возвратного глагола  zich bevinden; zich – возвратное местоимение (см. §22, 34).

[22] boven hen uitstekendвозвышаясь над ними; uitstekend – причастие от uitsteken (см. §46). 

[23] was – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от zijn (см. §37).

[24] die avond – в тот вечер.

[25] hunner – их (родительный падеж притяжательного местоимения, 3-е лицо, множественное число, см. §24).

[26] men – неопределённое местоимение, 3-е лицо, единственное число (см. §28).

[27] zijn – его (притяжательное местоимение, 3-е лицо, единственное число, мужской, средний род).

[28] vroeg – 3-e лицо, единственное число прошедшего времени от vragen.

[29] bij hem – к нему (hem – объектный падеж личного местоимения, 3-е лицо, единственное число, мужской род).

[30] in dienst te tredenпоступать на службу.

[31] eraan – к этому (местоимённое наречие; eraan редуцированная форма от daaraan)

[32] mij – мне, меня (объектный падеж личного местоимения 1-е лицо, единственное число, см. §21).

[33] werklieden – множественное число от werkman (см. §9).

[34] zouuitsparen – сэкономил бы (3-e лицо, единственное число условного наклонения; zou – форма прошедшего времени от вспомогательного глагола zullen, см. §43).

[35] verontwaardigd – с возмущением, возмущённо (причастие II от verjntwaardigen).

[36] weesaf – 3-e лицо единственное число прошедшего времени от afwijzen.

[37] had - 3-e лицо единственное число прошедшего времени от hebben (см. §37).

[38] zoukunnen verdienen – смог бы заработать (условное наклонение с модальным глаголом).

[39] ten strijde trekken – выступить  в поход; ten (te + den) – стяжательная форма предлога te с артиклем мужского рода в объектном падеже den.

[40] had opgeroepen – 3-e лицо, единственное число прошедшего времени от oproepen.

[41] bood.. aan – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от aanbieden.

[42] steden – множественное число от  stad (см. §9).

[43] tegen betalingза плату.

[44] omin staat te stellen – чтобы дать возможность (целевой инфинитивный оборот с  om... te; in staat te stellen – дать возможность, позволить, см. §75).

[45] erdoor – этим (местоименное наречие erdoor с дистантным расположением своих компонентов и постановкой между ними другого члена предложения, в данном случае zich).

[46] gegriefd –причастие II от grieven (см. §46).

[47] zoiets – нечто подобное (сочетание наречия zo и неопределённого артикля iets – нечто)

[48] in ernstвсерьёз, серьёзно

[49] durfde – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от durven.

[50] stokt het gesprek – настоящее время вместо прошедшего как стилистический приём (praes. hist., см. §36).

[51] snerpendeздесь: душераздирающий (причастие I от snerpen).

[52] men hoort roepen – слышно, как кричат (послышались крики), horen + inf. в функции дополнения.

[53] vlucht – повелительное наклонение от vluchten (см. §42).

[54] is los – отвязался, на свободе.

[55] een goed heenkomen zoekenудирать.

[56] blijven staan – останавливаться.

[57] haar – её (притяжательное местоимение, 3-е лицо, единственное число, женский род).

[58] tegen zich aangedruktприжав к себе (aangedrukt причастие II от aandrukken).

[59] stokstijf – как вкопанный (совершенно неподвижно).

[60] zij lijktverbijsterd – она, кажется, растерялась.

[61] ten slotteнаконец.

[62] tot bezinning komen – прийти в себя, опомниться.

[63] is – 3-е лицо, единственное число от zijn (см. §36).

[64] tussen haar  между нею.

[65] horens – множественное число от horen, hoorn.

[66] tot staan brengenостанавливать.

[67] in bedwang houden – удерживать, держать в повиновении.

[68] te voorschijn komen – появляться, показываться.

[69] aan voor- en achterpoten – за передние и задние ноги.

[70] isgebonden  - 3- е лицо, единственное число перфект страдательного залога от binden (см. §44).

[71] ze – редуцированная форма личного местоимения zij.

[72] bekomen is – пришла в себя (3-е лицо, единственное число, перфект от bekomen).

[73] ga (je) mee – пойдёт (ты) со мной (повелительное наклонение от meegaan).

[74] een paarнесколько.

[75] voor jeдля тебя.

[76] het nog armer heeftживёт ещё беднее.

[77] dan hijzelf – чем он сам.

[78] jou – тебя, тебе (объектный падеж личного местоимения 2-го лица единственного числа jij, je, см. §21).

[79] de kleine – маленький ребёнок; субстантированное прилагательное klein (см. §15).

[80] heb kunnen redden – смог спасти (1-е лицо, единственное число, перфект от модального глагола kunnen + инфинитив).

[81] zon – такой, такая, такое (=zo een).

[82] groot van zielвеликодушный.

[83] Multatuli – («Многострадальный») – псевдоним известного прогрессивного нидерландского писателя Eduard Douwers Dekkera (1820-1887), автора известного романа «Макс Хавелаар, или Кофейные аукционы нидерландского торгового общества» (1860), переведённого на русский язык (ГИХЛ, М., 1959). Приведённые отрывки взяты из ХVII главы романа, в котором повествуется о трагической судьбе разорённой голландскими колонизаторами семьи индонезийских крестьян.

[84] vertrok – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от vertrekken.

[85] deze – здесь в значении личного местоимения «его» (то есть отца Саиджи).

[86] omdroeg - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от omdragen.

[87] in Bendies redenBendi (индонез.) лёгкая двуколка;reden – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от rijden.

[88] waartoe... – для чего (местоимённое наречие в функции относительного местоимения, см. §27, 55).

[89] om niet... t evenwicht te breken – чтобы не нарушать равновесия.

[90] op deze wijzeтаким образом.

[91] in den zin heeft; in den zin hebbenзамышлять, иметь ввиду.

[92] Adinda – невеста Саиджи.

[93] denk eens, zeide hij – «... подумай-ка», - сказал он; zeide – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от zeggen.

[94] sarongs en slendangs(индонез.) яванская одежда.

[95] batikken - (индонез.) вышивать.

[96] al dien tijd – всё это время (dien – форма объектного падежа указательного местоимения die, (см. §25).

[97] jijzelf – ты сама.

[98] wees daar zeker van – будь в этом уверен ((wees – повелительное наклонение, единственное число от zijn, см. §42).

[99] djati, ketapen - (индонез.) породы деревьев.

[100] melatti - (индонез.) разновидность жасмина.

[101] rijstblok – колода для шелушения риса.

[102] die daarop volgt – который за ним следует (то есть на следующий день).

[103] wezen = zijn – быть.

[104] gaf - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от geven.

[105] verliet - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от verlaten.

[106] verzocht - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от verzoeken.

[107] hetgeen... – что... (относится ко всему предложению: «Hij verzocht...» и т.д.)

[108] deed - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от doen.

[109] dacht - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от denken.

[110] at - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от eten.

[111] kon - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от kunnen.

[112] hij was bemind - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени страдательного залога от beminnen (см. §44).

[113] zouafgewezen zijn - 3-е лицо, единственное число условного наклонения (кондиционалис II) страдательного залога от afwijzen.

[114] als hij... ten huwelijk gevraagd had – условное предложение, выражающее нереальное условие (с предпрошедшим); ten huwelijk vragen – посвататься.

[115] hield zoveel van Saïdjah - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от houden van.

[116] werd verheven tot... – был произведён в...; 3-е лицо, единственное число прошедшего времени страдательного залога от verheffen.

[117] vond - 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от vinden; здесь: сочли.

[118] ging… op reis; op reis gaan – отправиться в путь.

[119] liever- лучше, охотнее, скорее; сравнительная степень от наречия graag.

[120] moest3-лицо, единственно число прошедшего времени от moeten.

[121] na 't opgaanпосле восхода. 

[122] parang -  (индонез.) топорик.

[123] pontianak(индонез.) злой дух.

[124] verschoot -  3-е лицо, единственное число прошедшего времени от verschieten.

[125] of  -  здесь в значении «ли».

[126] overgeslagen – причастие II от overslaan.

[127] ware – см. § 43.

[128] kwam hem voor den geest – вспомнилось ему.

[129] wat er toch zou geworden zijn – что сталось бы.

[130] werdween3-лицо, единственное число прошедшего времени от verdwijnen.

[131] aan haren opgangк своему восходу; haren – передаточная форма объектного падежа притяжательного местоимения женского рода единственного числа (от haar).

[132] blik geworpen; een blik werpenбросать взгляд.

[133] welздесь: правда.

[134] beschaamd dat er spoedig een eind komen zou aan haar heerschappij -  обособленное распространенное определение к sterren.

[135] donkerderсравнительная часть от степени donker.

[136] grondздесь: фон.

[137] vloog er hier en vloog daar3-лицо, единственное число прошедшего времени от vliegen; hier en daar – там и здесь.

[138] heen en weerвзад и вперед, туда и сюда.

[139] die nog altijd den dag bleef verbergenкоторый все еще скрывал день, bleef от blijven выражает длительность действия.

[140] klappa-bosje(индонез.) klappa – порода деревьев.

[141] in slaap gevallen; in slaap vallen – заснуть, впасть в сон.

[142] vermoeid van 't waken  и т.д. до vele nachten door! -  обособленное распространенное предикативное определение; door (наречие) – напролет.

[143] mocht het schijnen -  могло показаться; mocht – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от mogen.

[144] Als hij den man riepЕсли бы он окликнул человека – не окликнуть ли человека?

[145] dreef3-е лицо единственное число прошедшего времени от drijven.

[146] haar het eerstее первую.

[147] aangeschoten  - причастие II от anschieten.

[148] en toch had hij iets kunnen horen и все же он мог кое-что услышать (had hijkunnen horen– 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от kunnen + инфинитив).

[149] sloeg zich voor 't  hoofdхлопнул себя по голове; sloeg – 3-е лицо, единственное число прошедшего времени от slaan.

[150] zonder het te zien  - не видя (замечая) его (инфинитивный оборот с zonder + tе + инфинитив, см.§ 75).

[151] op eenmaalвдруг, внезапно.

[152] als om daaruit…- словно (как бы), для того, чтобы из нее (то есть из головы)...

[153] struikelend overneergevallen dakраспространенное обстоятельство образа действия, выраженное причастием I; переводится на русский язык деепричастием.

[154] pagger(индонез) живая изгородь.

[155] baleh-baleh(индонез.) бамбуковая кушетка.

[156] bijna vergaan tot stofпочти превратилась в пыль.

[157] dat ze hem hoorde sprekenчто она слышит, как он заговорил (инфинитив в функции дополнения без te).

[158] spaanse matten - испанские пиастры (деньги).

[159] vissersprauw - рыбачья лодка; prauw (индонез.).

[160] na enige dagen zeilens - проплыв несколько дней на парусах (zeilens - родительный падеж от инфинитива zeilen).

[161] niet om te... zozeer als om - не столько для... сколько для того, чтобы...

[162] zacht van aard - мягкий характер.

[163] in brand stond - горела (пылала).

[164] klewang - (индонез.) короткий меч.

[165] die een eind scheen gemaakt te hebben - которая, видимо, положила конец (инфинитивный оборот: schijnen в прошедшем времени с инфинитивом II).

[166] de laatstlevende - уцелевших.

[167] weinig tijds later-спустя некоторое время.

[168] «de Heer der heirscharen» – «покровитель воинств», господь.

[169] J. Boudier-Bakker - J. Boudier-Bakker – видная нидерландская писательница начала ХХ в., автор ряда семейных и бытовых романов. Приводится отрывок из ее романа (1909) «De Armoede» («Бедность»).

[170] vriendinnetje; -etje – суффикс со значением уменьшительности, присоединяемый после краткого слога на -l, -n, -r (с удвоением конечного согласного).

[171] de Terlaets  – множественное число собственного имени существительного; означает – семья Тарлаат.

[172] dolle pret– забавы, развлечения; dol имеет здесь усилительное значение.

[173] spelletjes см.сн. 6

[174] als ze even kon – если ей только предсталялась возможность.

[175] opeens was 't uit geweest – вдруг все кончилось; 3-е лицо, единственное число предпрошедшего времени от uit zijn.

[176] was ... gaan ontwijken – 3-е лицо, единственное число предпрошедшего времени; was ... gaan = was gegaan, gaan – здесь: вспомогательный глагол с начинательным значением в сочетании с инфинитивом ontwijken.

[177] of er ... gebeurd was, dan... - придаточное предложение с of в значении «ли» , dan здесь переводится как «или».

[178] waarin ze ... tevreden scheen – чем она, видимо, была... довольна.

[179] een paar keer – несколько раз.

[180] vorste een scherpe blik uit Lots ogen naar Kitty - Лотта бросила на Китти испытующий взгляд.

[181] was dat het misschien? – Может быть это (было причиной)?

[182] ze had dolgraag gevist - она бы с величайшим удовольствием разузнала; dol имеет усилительное значение; vissen - ловить рыбу; здесь в переносном значении.

[183] schoot door Kitty's denken – пронеслось в голове Китти; здесь: denken = hoofd.

[184] ze praatte er overheen – она заговорила, стараясь отвлечься от этих мыслей.

[185] ik geloof – здесь: я думаю.

[186] die hun stemmen (ср. также: Kitty haar adem) – их голоса; замена притяжательного падежа описательным оборотом с притяжательным местоимением (буквально: те их голоса).

[187] ze bleven ... wachten – в полувспомогательной функции выражения длительного действия.

[188] Kitty haar adem ging kort – Китти затаила дыхание.

[189] zich vermannend, haar kleur teruggekeerd - причастие I и II функции распространенного обстоятельства к сказуемому stond op.

 

[190] al - уже.

[191] ik ga door naar Paul, maar ik kwam hier langsя по пути к Паулю, а зашел сюда мимоходом.

[192] ouwe - разговорная форма прилагательного  oude  (с выпадением d между гласными).

[193] Hij mocht haar graag – она ему очень нравилась.

[194] dat het ... tusschen Paul en haar geluwd was – что отноешния между ею и Паулем стали прохладнее.

[195] het verloop ... volgend – следя... за ходом (беседы).

[196] keek van haar naar – перевел взгляд с нее на....

[197] op den juisten prijs stellenправильно оценить.

[198] alweer – усилительное al в сочетании с weer снова.

[199] daar heb je altijd tijd voor - для этого у тебя всегда находится время.

[200] Keizersgracht - улица в Амстердаме.

[201] Theun de Vries (род, 1907) - выдающийся нидерландский писатель, член коммунистической партии, автор многочисленных романов и новелл. Его роман «Rembrandt», переведенный на русский язык, повествует о жизни и творчестве великого нидерландского живописца.

[202] nog temperend warm en met welige gloed - предикативное, постпозитивное определение к сказуемому scheen.

[203] van Titus,... van Cornelia -сын и дочь Рембрандта

[204] Hendrickje - жена Рембрандта.

[205] Waar bleven de kinderen? - Куда делись (запропастились) дети?

[206] wiens naam hem steeds weer ontschoot - имя которого он постоянно забывал.

[207] Hij werd... wakker - Он... проснулся.

[208] ging koesterend - грело (согревало), gaan имеет начинательный видовой оттенок.

[209] na enige moetfe - здесь: с трудом

[210] voor - здесь: прежде чем (вместо voordat).

[211] dag - добрый день (приветствие).

[212] Могo (1741 - 1814) -французский график, изображавший быт аристократии.

[213] Aan wie deed Magdalena hem denken? - Кого напоминала ему Магдалена?

[214] of - здесь: как будто бы.

[215] najaarsdraden - осенняя паутина (е воздухе).

[216] De hand lag stil. - Рука замерла.

[217] die hij tot leven riep - которых он создал (которым он дал жизнь).

[218] te - слишком.

[219] hersteld - здесь: прошло.

[220] Hjjzelf - он сам.

[221] hij bukt er zich niet meer naar - он не нагибается, чтобы поднять ее.

[222] wies - здесь: наступил (от глагола wassen расти).

[223] Suythoff - зять Рембрандта.

[224] om hem te halen - чтобы позвать его.

[225] Jacoba van Velde - популярная писательница, проживала во Франции. Ее роман «Degrotezaal» (1953) переведен на ряд европейских языков.

[226] Wat was ze blij me te zien! - Как она была рада повидаться со мной!

[227] ... dat het nu veel beter met haar gaat - здесь: что она чувствует себя теперь гораздо лучше.

[228] Mon Dieu - (франц.) Боже мой!

[229] in orde - в порядке, а порядок.

[230] schoon goed - чистое белье.

[231] geeft niet mee - не поддается (уходу).

[232] geen zorg - не беспокойся

[233] Sociale Zaken - организации по оказанию помощи престарелым, инвалидам и т. п.

[234] Waar bent u te bereiken? - Где вас можно застать?

[235] ga uw gang - пожалуйста, начинайте.

[236] ouden van dagen - старики, престарелые люди.

[237] klopt dat? - это так?

 

[238] dat kan wel... maar - это так,... но.

[239] ... erbij leggenдобавить.

[240] Hij trok een... gezicht - gezicht trekken - корчить гримасу.

[241] Maar u leeft toch ergens van? - Но вы ведь на что-то живете?

[242] free-lance - (ангп.) человек свободной профессии.

[243] laat ik afwachten - Надо подождать.

[244] С. В. van Haeringen - известный нидерландский лингвист, германист и историк ни­дерландского языка, профессор Утрехтского университета. Здесь приводится отрывок из его книги «Nederlands tussen Doits en Engels», посвященной определению места нидерландского языка среди ближайших родственных ему германских языков.

[245] Zien we nu... hoe het... gesteld is met - Если мы посмотрим... как обстоит дело с...

[246] in eerste aanleg - в первой инстанции.

[247] houdt niet... rekening met - не считается... с...

[248] van wat al bezig was - всего того, что уже подготавливало почву...

[249] in veel opzichten - во многих отношениях.

[250] uit het oogpunt... bezien - рассматриваемый с точки зрения...

[251] zo goed als tabula rasa - ничем иным, как чистым (нетронутым) листом (бумаги).

[252] dialectisch geschakeerd - диалектально окрашен.

[253] in dezen - в нем (то есть в языке).

[254] zo ver was gevorderd - так далеко зашло.

[255] geschreven taal - письменный (литературный) язык

[256] omgangstaal - разговорный язык.

[257] geen steun vinden - не имеют опоры.

[258] dat ze hem... vertrouwd zijn - что они ему хорошо извустны.

[259] ging tanen - начал утрачиваться.

[260] o. а. = onder andere - между прочим.

На Главную
Другие языки
Другие языки онлайн
Предыдущая страница Следущая страница